e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P196p plaats=Veulen

Overzicht

Gevonden: 565
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wieden, algemeen geden: giǝ (Veulen) Onkruid bestrijden in het algemeen, ongeacht de manier waarop of het gereedschap waarmee dat gebeurt. Vergelijk ook de meer specifieke handelingen in de andere lemmaɛs van deze paragraaf. De benamingen voor het object onkruid, dat in de woordtypen tussen haken is geplaatst, vindt men in het lemma Onkruid, Algemeen. [N 15, 2; N Q, 11b; JG 1a, 1b, 2c; A 47, 11b; L B2, 272; L 8, 92; S 43, Wi 39; monogr.; add. uit N 18, 8b; A 39, 1b] I-5
wijden wijden: wejə (Veulen) Wijden. [ZND A2 (1940sq)] III-3-3
wilde roos (hondsroos, enz.) hanenkullenstruik: verzamelfiche ZND01, a-m; ZND01, u 051 en ZND15, 004; deze laatste ook bij Har Brok  hoͅnəkøͅləstruk (Veulen) egelantier [ZND 01 (1922)] III-4-3
wilg (alg.) wijde: ∂n wu̯.ji (Veulen) wilg [ZND 14 (1926)] III-4-3
wind poep: pūp (Veulen), scheet: skejət (Veulen) een scheet [ZND A1 (1940sq)] III-1-1
wind (alg.) wind: weͅjnt (Veulen) wind [ZND A1 (1940sq)] III-4-4
winnen winnen: wenə (Veulen) Winnen. [ZND A1 (1940sq)] III-3-2
winterwortelen poten: pūǝtǝ (Veulen), pǫu̯tǝ (Veulen) Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.] I-5
wittebrood mik: mik (Veulen) wit brood [ZND B2 (1940sq)] III-2-3
wol wol: wol (Veulen) Dierlijke spinvezel, afkomstig van de huidbedekking van vooral schapen (wol), koeien, geiten, kamelen enz. (haar) (Bonthond, s.v. ø̄wol of haarø̄). Hoewel de naam wol wordt gebruikt voor het haar van verschillende diersoorten, wordt, wanneer men van wol spreekt, meestal de wol van het schaap bedoeld. De waarde hiervan is afhankelijk van verschillende factoren: de fijnheid, de krul, de zacht- en soepelheid, de elasticiteit, de soliditeit, het warmtegevend vermogen enz. (Morand, pag. 58 en 59). [N 62, 75a; N 59, 201; L A1, 226; MW; monogr.] II-7