e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P196p plaats=Veulen

Overzicht

Gevonden: 565
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
trekken trekken: trekə (Veulen) trekken [ZND A1 (1940sq)] III-1-2
troef troef: trūf (Veulen) Een troef. [ZND A2 (1940sq)] III-3-2
trom trommel: trŭməl (Veulen) Trommel. [ZND B2 (1940sq)] III-3-2
tuierpaal tuier: tø.i̯ǝr (Veulen) De tuierpaal is een houten of ijzeren paal die men met de tuierhamer in de grond slaat en waaraan de koe of geit wordt vastgebonden. [N 14, 72 en 73a; N 3A, 14h; JG 1c, 2c; L 40, 21a; L B2, 286; A 17, 20; monogr. add. uit N 14, 71] I-11
tuinhuisje lommerhuisje: lūmərhøͅskə (Veulen), zomerhuisje: zoͅmərhøͅskə (Veulen) zomerhuisje (in de tuin) [ZND B1 (1940sq)] III-2-1
tuinkervel kelver: kelver (Veulen) kervel [ZND 01 (1922)] I-7
tweede luiden voor de mis luiden: trūməløjə (Veulen), tampen: tāmpə (Veulen) Kleppen (de 2 maal luiden voor de H. mis). [ZND B2 (1940sq)] III-3-3
tweeling kweeling: koͅgəliŋ (Veulen) tweeling [ZND B1 (1940sq)] III-2-2
ui, ajuin djaan: djoͅu̯ən (Veulen) een ajuin [ZND B2 (1940sq)] I-7
uier uier: ui̯ǝr (Veulen) De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] I-11