e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Borlo

Overzicht

Gevonden: 2106

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
andijvie andijve: andēͅvə (Borlo), andijve (Borlo, ... ) [Goossens 1b (1960)] [ZND 01 (1922)] [ZND 32 (1939)] I-7
angel angel: aŋǝl (Borlo), áŋǝl (Borlo) Het verdedigingsmiddel van de bij dat zich aan het achterlijf bevindt. Het is een scherp, hol spiesje, van weerhaakjes voorzien en verbonden met een gifblaasje. Hiermee steken moer en werkbij. De dar mist dit wapen. [N 63, 73a; L 32, 26; JG 1a+1b; monogr.] II-6
angel van bij of wesp angel: angel (Borlo) angel, van bij of wesp [ZND 32 (1939)] III-4-2
anjelier genoffel: ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007  genoffel (Borlo) Anjelier, Fr. oeillet, Lat. Dianthus [ZND 15 (1930)] I-7
anjer, anjelier (dianthus caryophyllus l.) genoffel: -  genouvel (Borlo), zənufəl (Borlo) tuinanjer III-2-1
anker anker: aŋkǝr (Borlo) Stuk ijzer dat wordt gebruikt om muren, vloeren, gordingen etc. met elkaar te verbinden. Het is gewoonlijk samengesteld uit een schieter en een veer. De schieter vormt het metalen onderdeel aan de buitenzijde van de muur en bestaat uit een metalen staaf die in het midden een nok heeft. De veer brengt de verbinding tussen schieter en muur of vloer tot stand. Schieter en veer kunnen met behulp van één of meer spieën aan elkaar worden bevestigd. Zie ook afb. 72. De woordtypen 'strijkanker', 'trekanker' en 'strekanker' worden specifiek gebruikt voor een anker waarvan de veer in de dwarsrichting over twee of drie balken ligt. Het dient om muren te verankeren die evenwijdig lopen met de balklaag. [N 31, 38; N 4A, 51b; N 54, 123b; N 54, 124a; N 54, 126; monogr.] II-9
appel, algemeen appel: appel (Borlo, ... ) [ZND 01 (1922)] [ZND 26 (1937)] I-7
appelbol kattepom: kattepoem (Borlo) appel in deeg gedraaid en in de oven gebakken [ZND 32 (1939)] III-2-3
appelmoes compte: kompot (Borlo), koͅmpoͅt (Borlo), prut: prèùt (Borlo), nieuwe generatie.  prət (Borlo) appelmoes [ZND 32 (1939)] || appelmoes [trot, trut] [N 38 (1971)] III-2-3
aren lezen oogsten: ūstǝ(n) (Borlo) Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2] I-4