34257 |
bak om boter in te kneden |
botterteil:
[botter]tēl (P056p Stokrooie),
teil:
tēl (P056p Stokrooie)
|
Kneedbak die schuin werd geplaatst om de melk uit de geknede boter te laten vloeien. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 59 en 61; JG 1a, 1b; A 7, 22; Ge 22, 15, 72 en 73; L 27, 67 en 68; monogr.; N 5A (I]
I-11
|
26407 |
bakken, kommen van het bovenslagrad |
bakken:
bakǝ (P056p Stokrooie)
|
De aan het rad van bovenslagmolens bevestigde bakken waarin het water wordt opgevangen. Door het gewicht van het water in de bakken wordt het rad in beweging gezet. Zie ook afb. 72. [Vds 21; Jan 83; Coe 65; Grof 77]
II-3
|
25476 |
bakkerij |
bakkerij:
bɛkǝręj (P056p Stokrooie)
|
Onder bakkerij wordt hier verstaan de ruimte waar het brood wordt gebakken, dus niet de bakkerszaak of bakkerswinkel. De "bakhuis"-opgaven in dit lemma duiden heel waarschijnlijk op een vrijstaand gebouwtje of een deel van het boerenhuis waarin de bakoven en de baktrog zich bevinden. Voor het lemma ''bakhuis'' zie men echter wld i agrarische terminologie 3. [N 29, 105a; N 29, 105e; monogr.]
II-1
|
25472 |
bakkershemd |
kieltje:
kelkǝ (P056p Stokrooie)
|
De informant van L 321 merkt op dat dit kledingstuk zonder mouw of met korte mouw kan voorkomen. De stof kan van katoen of ïnterlock zijn. De kleur is wit, aldus onze zegspersoon. [N 29, 102d; N 29, 102f]
II-1
|
25512 |
bakkershout |
meterhout:
mētǝrhōt (P056p Stokrooie)
|
Het hout waarmee de oven gestookt wordt. Op grond van de vraagstelling valt dit lemma uiteen in een aantal woordtypen dat "takkenbos" betekent en een aantal dat "hout", "delen van hout" of "een bepaalde houtsoort" aanduidt. Een paar woordtypen geven een bepaalde hoeveelheid van het hout of een maat ervan aan. Uit de toelichtingen van sommige informanten kan men opmaken dat palen, gelachterhout of maathout door de bakker werd gebruikt. Uiteraard stookte deze ook takkenbossen. De ene houtsoort was meer geschikt voor het branden dan de andere. Eikehout gaf meer hitte dan dennehout maar dit laatste brandde het gemakkelijkst en gaf volgens de één (L 371) smakelijker brood, terwijl de ander (L 315) beweert dat het sap van eikehout de beste reuk aan het brood gaf. In het algemeen werd alle hout gestookt. [N 29, 7; A 32, 20; OB 2, 9; L 22, 16a; L 22, 33e; monogr.; Gwn 9, 5; R 14, 23c; S 32 add.; L 20, 5; N 18, 28 add.]
II-1
|
25490 |
bakkerskrekel |
krekel:
krīkǝl (P056p Stokrooie)
|
De huiskrekel die in de bakkerij veel voorkomt. Hij vertoeft graag bij de haard of de oven. [N 29, 101]
II-1
|
25588 |
bakpan |
pan:
pan (P056p Stokrooie)
|
De pan waarin het deeg na de narijs in de oven wordt geplaatst. [N 29, 37]
II-1
|
25571 |
bakplank |
mou(de)deksel:
mowdęksǝl (P056p Stokrooie)
|
De plank of het deksel van de baktrog waarop men het deeg legt na bewerking in de trog en waarop verdere bewerkingen worden uitgevoerd. Een broodplank is een plank van circa anderhalve meter lang en ruim dertig centimeter breed, waarop het opgemaakte zwartbrood, meestal rond, werd gelegd om te rijzen en naar de oven of ..et bakkes" te dragen (Schelberg blz. 62). [N 29, 30a; OB 2, 2f; monogr.]
II-1
|
25603 |
baksel |
deeg:
dīx (P056p Stokrooie)
|
Hoeveelheid deeg die in één keer gebakken wordt. Het kan hier gaan om een grotere of kleinere hoeveelheid deeg. De hoeveelheid kan blijkens de opgaven een "moelde" (= baktrog), een pond (zie woordtype "pundel"), "voor één brood" zijn, of minder bepaald een "klomp", "kneedsel" enz. zijn. "malood" duidt op een hoeveelheid baksel, gemalen graan, dat in een bakzak naar de molen gaat. Ook Weyns (blz. 37) maakt melding van het gebruik van een bakzak. Op de vooravond van het bakken moest deze bakzak terug zijn van de molen: door het malen verkreeg het meel een zekere warmtegraad en moest afkoelen, voordat het in de baktrog ging. [L 32, 50; rnonogr.]
II-1
|
29808 |
baksteen |
brik:
brek (P056p Stokrooie),
steen:
stiǝn (P056p Stokrooie)
|
Uit klei of leem gebakken steen die voor metselwerk, en in hardgebakken vorm, ook voor bestrating wordt gebruikt. Het woordtype rijnvorm (P 47) duidt een bepaald formaat (180x 85x50 mm) van steen aan dat als basis dient om het stukloon te berekenen (Schuddinck, pag. 164). De benaming klinker wordt volgens Coopman (pag. 34) gebruikt voor de beste soort baksteen. Over de waalsteen merkt hij op (pag. 87) dat deze aan de oevers van Waal, Boven-Rijn, Lek en Maas wordt gebakken. [Wi 10; S 37; L 32, 95; N 98, 160; N 30, 52a; monogr.]
II-8
|