e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Afferden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ophouden met het werk uitscheiden: ütscheie (Afferden) ophouden (m.h. werk) [SGV (1914)] III-1-4
opmaken van staart en manen opmaken: ǫpmākǝ (Afferden) In dit lemma zijn de antwoorden op twee vragen samengebracht: "het opmaken van staart en manen" (N 8, 103a), en "een paardestaart vlechten" (N 8, 103b). De antwoorden op vraag 103a hebben immers vrijwel alleen met het opmaken en vlechten van de staart te maken. [N 8, 103a en 103b] I-9
opper opper: ø̜pǝr (Afferden) De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.] I-3
oprispen buiken: bèùke (Afferden), buiksen: bèùkse (Afferden), keuken: WNT: koken (IV) - keuken, kukken -, 1) Neiging tot braken...  köke (Afferden), oprupsen: opripse (Afferden) oprispen [SGV (1914)] || oprispen, een boertje laten [beuke, bulke, opgeure, opbotte] [N 10a (1961)] III-1-2
opstaan allez-op: alē ǫp (Afferden) Voermansroep om het paard op te doen staan. [N 8, 95j] I-10
optillen beuren: heej beurde op (?)  beure (Afferden) heffen, tillen [SGV (1914)] III-1-2
optuigen aantuigen: āntȳgǝ (Afferden) Een trekpaard van het nodige trektuig voorzien. Men zet het hoofdstel op het hoofd van het paard, plaatst het haam om zijn nek, legt het schoftzadel op zijn rug en doet het achterhaam aan. Tenslotte gespt men de verschillende delen aan elkaar. [JG 1b; N 8, 97a; monogr.] I-10
opzettelijk uitspres: ŭŭtspres (Afferden) expres [SGV (1914)] III-1-4
opzetteugel ophaaltouw: ǫphǭltǫu̯ (Afferden) Leren riem die van het bit door de ringen boven op het haam naar het schoftzadel loopt en belet dat het paard bij het trekken gras vreet. [N 13, 33] I-10
orgel orgel: en uReg(j)el (Afferden) orgel [GTRP (1980-1995)] III-3-2