33342 |
schaapherder |
scheper:
sxiǝpǝr (L191p Afferden)
|
[A 48, 18a; L 1, a-m; L 26, 32a; S 13; Wi 2; monogr.]
I-6
|
28873 |
schaar |
scheer:
sxīr (L191p Afferden)
|
Schaar, gereedschap van kleermaker en naaister. Een goede schaar is gemaakt van staal en ijzer. Het snijvlak van de schaar moet van staal vervaardigd zijn. Het bovenoog, waarin de duim rust, is kleiner en ronder dan het onderoog waarin de vingers rusten (Papenhuyzen III, pag. 9). In dit lemma zijn de vragen ø̄Hoe noemt u de schaar in het algemeen?ø̄ (N 59, 16a), ø̄Hoe noemt u de grote schaar?ø̄ (N 59, 16b), en ø̄Hoe noemt u de kleine schaar?ø̄ (N 59, 16c) samengevoegd. Binnen dit lemma zijn de antwoorden onderverdeeld in drie groepen die beantwoorden aan de driedelige vraagstelling. Zie afb. 8. [N 59, 16a; N 59, 16b; N 59, 16c; N 62, 54; L 45, 14; L A2, 317; Gi 1.IV, 22; MW; S 30; monogr.]
II-7
|
22314 |
schaats |
schaats:
schetse (L191p Afferden)
|
Hoe noemt men de voorwerpen, bestaande uit een ijzer en een houten of metalen voetrust, die men onder de schoenen bindt om op het ijs te kunnen rijden? [DC 23 (1953)]
III-3-2
|
22313 |
schaatsen |
schaatsen:
schetse (L191p Afferden)
|
Schaatsenrijden [sjatsen, sjtriksjoon loupe]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
22866 |
schaatsijzer |
{z. toel.}:
Neen. Ik laot efkes de schets sliepe.
/ (L191p Afferden)
|
Noemt men het stalen onderdeel, dat over het ijs glijdt en dat geregeld geslepen moet worden, met een afzonderlijk woord? Zo ja, hoe luidt dit? [DC 23 (1953)]
III-3-2
|
19081 |
schaden (ww.) |
schaden:
schaje (L191p Afferden)
|
schaden (ww.) [SGV (1914)]
III-1-4
|
25043 |
schaduw, lommer |
uit de zon:
üt de zon (L191p Afferden),
(wordt omschreven; geen woord bekend voor schaduw).
uit de zôn (L191p Afferden)
|
(de) schaduw [DC 23 (1953)] || schaduw [SGV (1914)]
III-4-4
|
21092 |
schaften |
schoften:
schofte (L191p Afferden)
|
schaften [SGV (1914)]
III-3-1
|
21483 |
schafttijd |
schofttijd:
schoftied (L191p Afferden)
|
schafttijd [SGV (1914)]
III-3-1
|
19129 |
schande |
schande:
schānd (L191p Afferden)
|
schande [SGV (1914)]
III-3-3
|