17654 |
aarsspleet |
broodstraat:
broodstraot (L191p Afferden)
|
aarsspleet tussen de billen [N 10c (1961)]
III-1-1
|
22741 |
aas in het kaartspel |
aas:
rüten oas (L191p Afferden)
|
Aas: Ruiten aas. [SGV (1914)]
III-3-2
|
19021 |
achterdocht |
achterdocht:
achterdocht (L191p Afferden)
|
achterdocht [SGV (1914)]
III-1-4
|
33984 |
achterhaam |
achterboks:
ɛxtǝrboks (L191p Afferden)
|
Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.]
I-10
|
33789 |
achterhand van het paard |
achterhand:
axtǝrhānt (L191p Afferden),
boks:
boks (L191p Afferden)
|
Het achtergestel van een paard, in tegenstelling met de voorhand of het voorste deel (3.1.3), en het middendeel of de middenhand (3.3.5). [N 8, 13 en 32.9]
I-9
|
33802 |
achterknie |
achterknie:
axtǝrknii̯ (L191p Afferden),
schijthakken:
sxithakǝ (L191p Afferden),
spronggewricht:
spronggewricht (L191p Afferden)
|
Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12]
I-9
|
20359 |
achterneef |
achterneef:
ee van père (fr.)
achterneef (L191p Afferden)
|
(neef; )Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van neven (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achterneven?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20156 |
achternicht |
achternicht:
achternicht (L191p Afferden)
|
(nicht;) Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van nichten (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achternichten?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
17651 |
achterste |
achterste:
echterste (L191p Afferden),
gat:
gat (L191p Afferden),
kont:
koont (L191p Afferden)
|
[N 10c (1961)]achterste [SGV (1914)]
III-1-1
|
19445 |
achteruit |
terug-op:
tryx˱ ǫp (L191p Afferden)
|
Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.]
I-10
|