23196 |
allerzielen |
allerzielen:
allerzie͂le (L191p Afferden)
|
Allerzielen. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
22335 |
alles kwijt |
knoeps:
knoeps (L191p Afferden)
|
kwijt ["alles ~ "bij t knikkeren] [SGV (1914)]
III-3-2
|
19312 |
angst |
angst:
engst (L191p Afferden)
|
angst [SGV (1914)]
III-1-4
|
19819 |
anjer, anjelier (dianthus caryophyllus l.) |
nagelbloem:
-
nagelbloem (L191p Afferden)
|
tuinanjer [SGV (1914)]
III-2-1
|
21251 |
anker |
anker:
anker (L191p Afferden)
|
anker [SGV (1914)]
III-3-1
|
33494 |
appelboom |
appelboompje:
Vraag: "appelboomjes", diminutief gelaten; enkelvoud opgenomen
appelbömke (L191p Afferden, ...
L191p Afferden),
eppelbø͂ͅmkə (L191p Afferden)
|
[DC 03 (1934)]
I-7
|
24119 |
appelvink |
appeldief:
appeldief (L191p Afferden)
|
appelvink (18 grote snavel, kort staartje; grote vogel; zeer schuw; zeldzaam; vreet vruchtenpitten; roep [ptik] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33100 |
aren lezen |
aren lezen:
ǭrǝ lɛzǝ (L191p Afferden)
|
Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2]
I-4
|
21294 |
armoedig |
armoedig:
ermoeig (L191p Afferden)
|
armoedig [SGV (1914)]
III-3-1
|
25055 |
armvol |
arm:
ennen erm hèùj (L191p Afferden),
ɛrǝm (L191p Afferden)
|
armvol hooi [ennen erval hoj] [N 07 (1961)] || De hoeveelheid stro of aren die men in de armen kan vasthouden. Zie ook het lemma ''handvol hooi'' (5.1.4) in aflevering I.3. [N 7, 58; L 1, a-m; L 1u, 8; L A1, 88; Wi 51; monogr.]
I-4, III-4-4
|