28709 |
kleermaker |
kleer-/kledermaker:
klērmākǝr (P120p Alken)
|
Algemene benaming voor persoon die kleren maakt. [N 59, 197a; L 1a-m; L 28, 2; S 18; monogr.]
II-7
|
26419 |
klein kamrad |
kamrad:
kamprǫǝt (P120p Alken)
|
Horizontaal geplaatst, conisch kamrad met ijzeren tanden dat in modernere watermolens in de houten kammen van het aswiel grijpt. Dit soort raderen is in het algemeen kleiner van afmeting dan vergelijkbare houten raderen. [Jan 115; Grof 100]
II-3
|
33746 |
klein paard |
bidet:
bi`dę (P120p Alken),
poney:
po`nę (P120p Alken),
pǫ`nę (P120p Alken),
pony, poney:
pǫnę (P120p Alken),
rijpaard:
rē̜ǝ.pi̯ā.t (P120p Alken)
|
Bedoeld is een paard dat lichter is dan een gewoon boerenpaard en dat men in de koets kan spannen. Een pony is lichter dan een bidet, die op zijn beurt niet zo zwaar als een ardenner is (P 49). Een dubbele pony is zwaarder dan een (enkele) pony of bidet (L 424). Een bidet, iets groter dan een pony, dient veelal als loop- en koetspaard (P 192, Q 168, 242). Een hit - waarbij eveneens een onderscheid tussen enkele en dubbele hit wordt gemaakt - kan vergeleken worden met een pony of bidet. Een ardenner is kort, dik en gedrongen (P 46), groter dan een pony maar kleiner dan een gewoon paard. Uit de antwoorden blijkt een sterke wisseling van de accentuering in pony en bidet. Pony met initiaal accent is aan het Nederlands, met finaal acent aan het Franse poney ontleend. De beginaccentuering in bidet gaat op een autonome ontwikkeling in de dialecten terug. Buiten de genoemde termen komen er nog een vrij groot aantal andere voor. Zie afbeelding 1. [JG la, lb, lc, 2c; N 8, 62a, 62b, 62c en 62d; A 4, 3; L 20, 3]
I-9
|
17543 |
klein van gestalte |
klein van was:
was (P120p Alken)
|
Klein van gestalte (klein van gestalte/postuur/was/bouw). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
17756 |
kleine neus |
klein neusje:
kleən naəskə (P120p Alken)
|
een klein neusje [ZND 39 (1942)]
III-1-1
|
21338 |
kleingeld |
enkel:
ēͅŋkəl (P120p Alken)
|
kleingeld [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
18200 |
klepbroek |
klepbroek:
klipbrok (P120p Alken, ...
P120p Alken)
|
Klepbroek. Kent uw dialect een bijzondere naam voor de broek met afvallende klep, zoals nog door kleine jongens wordt gedragen ? [ZND 47 (1950)]
III-1-3
|
23215 |
klepel |
slinger:
de slinger van de klok (P120p Alken)
|
De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)]
III-3-3
|
22377 |
kleppers |
kleppen:
klep (P120p Alken)
|
elk van de twee houtjes die de kinderen tussen de vingers snel tegen elkaar slaan om een klepperend geluid te maken [klepper, klapper, kap, klakker] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
21353 |
kletsen |
babbelen:
Van Dale: babbelen, 1. veel praten over dingen van weinig belang, uit lust tot praten; (schoolt.) met elkaar praten van leerlingen onder de les; -2. praatjes verkopen, kwaadspreken; -3. keuvelen, gezellig praten; -4. (gew.) uit de school klappen; -5. (in litt. t.) een geluid maken dat aan babbelen doet denken.
babbelen (P120p Alken),
kazelen:
cf. WNT: sub wielewalen (I), 3. (Gewest.) Onsamenhangende taal of onzin uitslaan; steeds van gespreksonderwerp wisselen; wauwelen, kletsen, zeuren. [...] kazelen, zeuren (Maasen en Goossens).
kazele (P120p Alken),
parlementeren:
`praten maar op een manier die opvalt vb. door luidruchtig met hoogdravende termen of in `t Fransch te spreken uit grootdoenerij`
parləmante(j)rə (P120p Alken),
tateren:
Van Dale: I. tateren, 1. (van kleine kinderen) levendig klanken voortbrengen; -2. (gew.) onaangenaam hard en veel praten; kwebbelen, snappen -3. (gew., in niet-ongunstige zin) praten, babbelen, keuvelen; -4. (gew.) snateren, kwetteren.
tsjaətərə (P120p Alken)
|
parlesanten; geef de dialectvorm van dit woord op indien het bestaat; wat betekent het ? [ZND 40 (1942)] || praten, klappen, kallen [ZND 36 (1941)] || zij praten, kletsen, babbelen de hele dag [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|