18647 |
huifkar |
huifkar:
hūfkar (Q102p Amby)
|
Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.]
I-13
|
17689 |
huig |
lelletje:
lelke (Q102p Amby)
|
Huig: het kegelvormig uitsteeksel van het weke gehemelte aan de ingang van de keel; het lelletje in de keel (huig, huik, ziel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18876 |
huilen |
beuken:
beukə (Q102p Amby),
grijnen:
grienen (Q102p Amby),
janken:
jaangke (Q102p Amby),
jeinke (Q102p Amby),
jenkə (Q102p Amby),
krijten:
krietə (Q102p Amby)
|
grijnzen [ZND 01 (1922)] || het huilen, het wenen [grijs] [N 85 (1981)] || Hoe noemt u een hoog en schel onaangenaam geluid voortbrengen, gezegd van honden (huilen) [N 83] || huilen: kinderen bij pijn/verdriet; volwassenen [DC 17 (1949)]
III-1-4, III-2-1
|
19693 |
huis, woning |
huis:
hoes (Q102p Amby),
hūs (Q102p Amby)
|
huis [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
19673 |
huishouden |
huishouden:
hoeshauwen (Q102p Amby)
|
huishouden [SGV (1914)]
III-2-1
|
24376 |
huisjesslak |
karakol:
karkol (Q102p Amby, ...
Q102p Amby)
|
Hoe noemt u de slak die haar huisje op haar rug meedraagt (kerrekol) [N 83 (1981)] || slak, huisjesslak [ZND 06 (1924)]
III-4-2
|
24172 |
huismus, mus |
mus:
mūsch (Q102p Amby),
mösch (Q102p Amby, ...
Q102p Amby,
Q102p Amby),
mösj (Q102p Amby),
mùsch (Q102p Amby)
|
Hoe heet de huismusch? [DC 06 (1938)] || mus [ZND 01 (1922)], [ZND 14 (1930)] || musch [SGV (1914)]
III-4-1
|
24389 |
huisvlieg, vlieg |
huisvlieg:
hoesvleeg (Q102p Amby),
in notatie van Pieter G.
hoesvleex (Q102p Amby),
vlieg:
vleeg (Q102p Amby, ...
Q102p Amby)
|
huisvlieg [SGV (1914)] || vlieg [SGV (1914)] || vlieg, huisvlieg [DC 18 (1950)] || vlieg, huis— [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
24173 |
huiszwaluw |
boerenzwalber:
boerezchwäləbər (Q102p Amby)
|
huiszwaluw [DC 18 (1950)]
III-4-1
|
17997 |
huiveren |
schuiveren:
schøveren (Q102p Amby),
sjoevərə (Q102p Amby)
|
huiveren [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|