e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Amby

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kikkerdril (2, bewerkt) (-)eieren, eitjes: kwakərtəɛi̯ər (Amby), (-)rit: kikkerrit (Amby) kikkerrit [DC 09 (1940)], [RND] III-4-2
kikkervisje koelekop: koelekop (Amby), kwekkertje: kwekkerke (Amby) kikkervisje [DC 09 (1940)], [DC 17 (1949)] III-4-2
kin kin: kin (Amby, ... ) kin [DC 01 (1931)] III-1-1
kind (algemene benaming) kind: keend (Amby, ... ), keent (Amby, ... ), kēēnt (Amby), kind (Amby, ... ) kind [DC 03 (1934)], [DC 05 (1937)], [ZND 08 (1925)] || kind (een - dopen) [ZND 23 (1937)] || kind; dat kind [ZND 01 (1922)] || kind; mijn lief kind, blijf hier beneden staan, de kwade ganzen bijten u dood [ZND 04 (1924)] III-2-2
kind (troetelnaam) engeltje: znd 11, B7  ingelkə (Amby), gosse-tje: znd 11, B7; cf. VD Fr. - N. s.v. "gosse"= kind, jochie, ventje, meisje  gŏĕskə (Amby), kereltje: znd 11, B7  keelkə (Amby), kindje: kinneke (Amby), znd 11, B7  kinnəkə (Amby), kleine broekenman: znd 11, B7  kleinə bróókəman (Amby), mannetje: znd 11, B7  mənnəkə (Amby), moedertje: znd 11, B7  muddərkə (Amby), schaapje: znd 11, B7  sjaopkə (Amby), schatje: schatteke (Amby), vrouwtje: znd 11, B7  vruikə (Amby) het liefkozend woord van ouderen voor kinderen [doeleke, dooier, fies, kadolleken, zoeteken, krotte, schijtgat, drulleke, hummel, etc.] [N 87 (1981)] || kind; liefkozend woord tegenover kinderen gebruikt door ouders en volwassenen [ZND 11 (1925)] III-2-2
kinds kinds: kinds (Amby), kinsch (Amby), simpel: seumpel (Amby) door hoge ouderdom zwak van geest [suffig, kinds, simpel] [N 85 (1981)] || door hoge ouderdom zwak van geest, geheugenloos [kinds, simpel] [N 86 (1981)] || kinds [ZND 11 (1925)] III-2-2
kinkhoest kiekhoest: kiekhoos (Amby, ... ) kinkhoest [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] III-1-2
kinnebak bakkes: bakkes (Amby), kinbakkes: kinbakkes (Amby) kinnebak [DC 01 (1931)], [ZND 01 (1922)] III-1-1
kippen hennen: henǝ (Amby), hoenders: hōndǝrs (Amby) De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.] I-12
kippenhok henhuis: henǝs (Amby), hennenhok: henǝhǫk (Amby) Het vrijstaande gebouwtje of de afgesloten ruimte ergens in de boerderij, waarin zich de zitstokken en legnesten voor de kippen bevinden. Begripsmatig is het kippenhok lastig af te bakenen van de kippenzolder; vaak lopen de twee benamingen voor het kippenverblijf door elkaar. De twee lemma''s "kippenhok" (2.5.1) en "kippenzolder, polder" (2.5.2) vullen elkaar dan ook aan. De polder-opgaven met de betekenis "kippenzolder, kippenverblijf" zijn overgeplaatst naar het lemma "kippenzolder, polder" (2.5.2); zie de toelichting bij dat lemma. De twee elementen van de samenstellingen van het type kippen-hok zijn apart in kaart te brengen. Het eerste element (hoender-, kippen-, hennen- en kieken-) is hier in deze aflevering over de bedrijfsgebouwen niet verder behandeld; men vindt het in de aflevering over het pluimvee, waar het beter tot z''n recht zal komen. Kaart 30 bevat het tweede element van de bedoelde samenstellingen, de bepaalde delen (-stal, -huis, -hok, -kooi, -kouw en -kot). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 11. [N 5, 93 en 99; N 19, 31; JG 1a, 1b en 1c; A 10, 9h; A 48, 16a; L B2, 283; L 5, 53; L 38, 30; monogr.] I-6