25030 |
klotsen van vloeistoffen |
klotsen:
klotse (Q102p Amby)
|
het geluid dat vloeistoffen maken bij het golven en botsen van de golven tegen elkaar of tegen een wand [klotsen, kwatsen, palsen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21577 |
kluit (geldstuk) |
knabje:
knepke (Q102p Amby)
|
kluit (geldstuk) [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
33675 |
kluit aarde |
kluit:
klȳt (Q102p Amby),
kløt (Q102p Amby)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|
18792 |
kluwen |
bol:
bol (Q102p Amby),
kluwen:
klowwe (Q102p Amby)
|
kluwen [SGV (1914)] || Kluwen. [ZND 01 (1922)]
III-1-3
|
25031 |
knappen |
knappen:
knappe (Q102p Amby)
|
met een knappend geluid open springen [knipperen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25032 |
knarsen |
knarsen:
knarsche (Q102p Amby)
|
een scherp, ongelijkmatig, schurend of malend, onaangenaam aandoend geluid voortbrengen [kniersen, knoersen, knarsen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21347 |
knecht |
knecht:
⁄n nuuje knech (Q102p Amby)
|
knecht, een nieuwe ~ [SGV (1914)]
III-3-1
|
33338 |
knecht, algemeen |
domestique (fr.):
dǫmęstīk (Q102p Amby),
knecht:
knɛx (Q102p Amby)
|
[L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6]
I-6
|
34256 |
kneden |
kneden:
knęi̯ǝ (Q102p Amby)
|
De boter kneden om de melk, die zich nog tussen de boterdeeltjes bevindt, eruit te drukken. In sommige gebieden werd de boter tegelijkertijd gewassen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 28, 7; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; Ge 22, 8 en 69; R 3, 76 en 77; monogr.]
I-11
|
17921 |
knellen |
klemmen:
klémme (Q102p Amby),
knellen:
knelle (Q102p Amby, ...
Q102p Amby)
|
knellen [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || Knellen: stijf drukken zodat daardoor een striem ontstaat (knellen, knijpen, duwen, wringen, klemmen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|