20366 |
meisje met wie een jongen verkering heeft |
liefste:
leeste (Q102p Amby, ...
Q102p Amby),
leestə (Q102p Amby),
meid:
meijd (Q102p Amby),
meidje:
meidsche (Q102p Amby)
|
het meisje met wie men verkering heeft [parmeteit, meid, fem, frul, caprice] [N 87 (1981)] || Hoe noemt men het meisje met wie men verkeering heeft? (Hoe noemt men haar, wanneer men met haar verloofd is?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20381 |
meisje met wie men verloofd is |
aanstaande:
aanstaonde (Q102p Amby),
aanstaondə (Q102p Amby),
liefste:
leeste (Q102p Amby),
verloofde:
verloofde (Q102p Amby),
verloofdə (Q102p Amby)
|
Hoe noemt men haar, wanneer men met haar verloofd is? (Hoe noemt men het meisje met wie men verkeering heeft?) [DC 05 (1937)] || verloofde [vrouwelijk] [fem, frul, caprice] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18125 |
melaatsheid |
melaats:
melaats (Q102p Amby),
melaatsheid:
melaatsheit (Q102p Amby)
|
Melaatsheid: lepra, in de huid ontstaan knobbels; de ziekte kan tot afschuwelijke verminkingen leiden (leproosheid, lazerij). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20970 |
melig |
melig:
meilig (Q102p Amby)
|
Te rijp en daardoor droog en korrelig, gezegd van een vrucht (meelachtig, melen, versleten, melig). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
34237 |
melk |
melk:
mē̜lǝk (Q102p Amby),
męi̯lǝk (Q102p Amby),
męlk (Q102p Amby),
męlǝk (Q102p Amby),
mɛlk (Q102p Amby),
mɛlǝk (Q102p Amby)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
34241 |
melk zeven |
zijen:
zii̯ǝ (Q102p Amby)
|
De melk door een doek, zeef of filter laten vloeien om de melk te zuiveren van onbruikbare of verontreinigende stoffen of bestanddelen. [S 46; Wi 30; monogr.; add. uit N 12, L 324]
I-11
|
21288 |
melkboer |
melkboer:
mɛləkbu:r (Q102p Amby)
|
melkboer [RND]
III-3-1
|
34227 |
melkstoeltje |
melkstoel:
męlkštōl (Q102p Amby),
mɛ̄lǝkstōl (Q102p Amby)
|
Houten krukje met drie of vier poten waarop men zit bij het melken van de koeien. Zie afbeelding 10. [A 9, 13; A 42, 18a; JG 1d; monogr.]
I-11
|
17624 |
melktanden |
tandjes-0:
tennekes (Q102p Amby)
|
kinderwoord voor tanden [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|
19930 |
melkzeef |
zij:
zęi̯ (Q102p Amby)
|
Voorwerp waarmee men melk zeeft. Het is een soort vergiet met als bodem een doek. De melk wordt uit de melkemmer via deze melkzeef in de melkbus gegoten. Hierdoor blijven grove verontreinigingen achter. Zie afbeelding 11. [A 18, 11a; L 48, 35.Ia; Lu 2, 35.Ia; Gwn 8, 6; JG 1d; monogr.]
I-11
|