18987 |
schaamteloze man |
batraaf:
batteraaf (Q102p Amby)
|
een man die zich absoluut niet stoort aan de fatsoensnormen [patser, kruier] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34381 |
schaap |
schaap:
sǭp (Q102p Amby)
|
Bedoeld wordt het schaap in het algemeen, niet geslachtelijk onderscheiden. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b, 2c; L 45, 21; L 38, 40; L 6, 25; S 30; A 14, 21; A 2, 1; G V, m3; Gwn 5, 13 add.; monogr.]
I-12
|
33342 |
schaapherder |
scheper:
šiɛpǝr (Q102p Amby),
šīǝpǝr (Q102p Amby)
|
[A 48, 18a; L 1, a-m; L 26, 32a; S 13; Wi 2; monogr.]
I-6
|
28873 |
schaar |
scheer:
sxiǝr (Q102p Amby)
|
Schaar, gereedschap van kleermaker en naaister. Een goede schaar is gemaakt van staal en ijzer. Het snijvlak van de schaar moet van staal vervaardigd zijn. Het bovenoog, waarin de duim rust, is kleiner en ronder dan het onderoog waarin de vingers rusten (Papenhuyzen III, pag. 9). In dit lemma zijn de vragen ø̄Hoe noemt u de schaar in het algemeen?ø̄ (N 59, 16a), ø̄Hoe noemt u de grote schaar?ø̄ (N 59, 16b), en ø̄Hoe noemt u de kleine schaar?ø̄ (N 59, 16c) samengevoegd. Binnen dit lemma zijn de antwoorden onderverdeeld in drie groepen die beantwoorden aan de driedelige vraagstelling. Zie afb. 8. [N 59, 16a; N 59, 16b; N 59, 16c; N 62, 54; L 45, 14; L A2, 317; Gi 1.IV, 22; MW; S 30; monogr.]
II-7
|
19473 |
schaarde |
schaarde:
šārt (Q102p Amby)
|
schaard, stukje uit den snijkant van een mes [ZND 06 (1924)]
III-2-1
|
25068 |
schaars |
raar:
raar (Q102p Amby),
schraal:
schraal (Q102p Amby)
|
op karige of krappe wijze [schaars, schriel] [N 91 (1982)] || schaars [DC 16 (1948)]
III-4-4
|
22314 |
schaats |
schaats:
schaatsə (Q102p Amby)
|
Hoe noemt men de voorwerpen, bestaande uit een ijzer en een houten of metalen voetrust, die men onder de schoenen bindt om op het ijs te kunnen rijden? [DC 23 (1953)]
III-3-2
|
22313 |
schaatsen |
schaarsen:
of sjaazze?
sjaarze (Q102p Amby),
schaatsen:
sjaatse (Q102p Amby)
|
Ik ga schaatsenrijden. [ZND 06 (1924)] || Zich voortbewegen op schaatsen [schaatsen, schaverdijnen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22866 |
schaatsijzer |
mes:
Mes.
mēts (Q102p Amby)
|
Noemt men het stalen onderdeel, dat over het ijs glijdt en dat geregeld geslepen moet worden, met een afzonderlijk woord? Zo ja, hoe luidt dit? [DC 23 (1953)]
III-3-2
|
19081 |
schaden (ww.) |
schaden:
schaaijen (Q102p Amby)
|
schaden (ww.) [SGV (1914)]
III-1-4
|