19342 |
vrolijk |
blij:
(korte ei).
blei (Q102p Amby)
|
een opgeruimde, lichte, blijde stemming hebbend [vrolijk, herpsat, leutig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21276 |
vrouw |
vrouw:
vro.uw (Q102p Amby),
vrouw (Q102p Amby, ...
Q102p Amby),
vroͅuw (Q102p Amby),
wets te wèè die vrouw woar (Q102p Amby),
wijf:
wīf (Q102p Amby)
|
vrouw [RND], [RND], [ZND 04 (1924)], [ZND 11 (1925)] || wie [weet je, ~ die vrouw was?] [SGV (1914)]
III-3-1
|
20155 |
vrouw, vrouwspersoon |
vrouw:
vrouw (Q102p Amby),
vrouwmens:
geringschattend
vrowminsch (Q102p Amby)
|
vrouw; (bestaat er een afzonderlijk woord voor vrouw in de beteekenis van echtgenoote?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
34450 |
vrouwelijk jong van de geit |
germpje:
gerǝmkǝ (Q102p Amby),
gęrmkǝ (Q102p Amby)
|
[N 19, 71c; N 19, 71a; N 77, 77; N 77, 75; Vld.; A 9, 21; N C, Q 111 add.]
I-12
|
34059 |
vrouwelijk kalf |
vaars:
vɛi̯rs (Q102p Amby),
vɛi̯rš (Q102p Amby)
|
[N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.]
I-11
|
34396 |
vrouwelijk lam |
germ:
germ (Q102p Amby),
germpje:
germkǝ (Q102p Amby)
|
[L 34, 34; L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; R 3, 36; N 70, 3; N 19, Q 111 add.; AGV m 3; monogr.]
I-12
|
34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
germ:
germ (Q102p Amby),
gɛrm (Q102p Amby),
ooi:
ui̯ (Q102p Amby),
ōi̯ (Q102p Amby),
ou:
au̯ (Q102p Amby),
schaap:
sxau̯p (Q102p Amby)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|
34308 |
vrouwelijk varken |
zoog:
zōx (Q102p Amby)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
21920 |
vrouwelijke duif |
zij:
zeie (Q102p Amby),
zieje (Q102p Amby)
|
Wijfjesduif. [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)]
III-3-2
|
34543 |
vrouwelijke eend |
eend:
ē̜nt (Q102p Amby),
eendenhen:
ēŋǝhen (Q102p Amby)
|
[L 1a-m; JG 1a, 1b; S 18; A 6, add.]
I-12
|