21043 |
honing |
honing:
honeŋ (Q102p Amby),
hōneŋ (Q102p Amby)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
17570 |
hoofd |
hoofd:
huid (Q102p Amby),
kop:
kop (Q102p Amby, ...
Q102p Amby,
Q102p Amby),
kòp (Q102p Amby),
köp (Q102p Amby)
|
hoofd [DC 01 (1931)], [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || hoofden [SGV (1914)]
III-1-1
|
18187 |
hoofddoek |
hoofdplag:
huiplak (Q102p Amby, ...
Q102p Amby),
plag:
plak (Q102p Amby)
|
hoofddoek [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || Hoofddoek (fr. fichu). [ZND 05 (1924)]
III-1-3
|
20767 |
hoofdkaas |
hoofdvlees:
huidvleesch (Q102p Amby),
huitvleisch (Q102p Amby)
|
hoofdkaas [DC 30 (1958)] || zult (hoofdkaas) [SGV (1914)]
III-2-3
|
19654 |
hoofdkussen |
hoofdpulm:
høͅi̯pøləm (Q102p Amby),
kussen:
køͅsə (Q102p Amby)
|
hoofdkussen [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
18059 |
hoofdpijn |
koppijn:
koppin (Q102p Amby)
|
hoofdpijn [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
24720 |
hoofdwortel |
pen:
pen (Q102p Amby)
|
De hoofdwortel van een boom die in het verlengde van de stam ligt en die sterk in de diepte groeit (pen, pin, penwortel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
23277 |
hoogmis |
hoogmis:
hu.chmɛs (Q102p Amby)
|
hoogmis [RND]
III-3-3
|
26374 |
hoogsel |
hoogsels:
hysǝlǝ (Q102p Amby)
|
Rechtopstaande plank die op de zijwand bevestigd wordt om deze zijwand hoger te maken en zo de laadruimte te vergroten. Het woordtype steekhoogsel duidt een plank aan die boven op de zijleest gezet wordt als extra verhoging. [N 17, 34 + 40 + add; N 18, 99; N G, 60g; JG 1a; JG 1b; JG 2b; A 26, 1 + add, monogr.]
I-13
|
23209 |
hoogtijd |
hoogtijd:
hoegtied (Q102p Amby),
hoigtied (Q102p Amby)
|
hoogtijd [SGV (1914)] || Hoogtijd. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|