31854 |
grondschaaf |
grondschaaf:
grǫntjšoaf (Q038p Amstenrade)
|
Plat schaafje van hout of staal waarvan de schaafbeitel aan de onderzijde ver uitsteekt en waarmee de bodem van diepe groeven verder wordt uitgediept of zuiver geschaafd. Zie ook afb. 48. De grondschaaf wordt door de timmerman, wagenmaker en kuiper gebruikt. De timmerman werkt er onder meer de nesten mee af in trapbomen. Nesten zijn gesloten groeven in de zijstukken van trappen, waar de traptreden, stootborden etc. in worden ingelaten. Zie ook de lemmata ɛnestɛ en ɛnesten uitschavenɛ in wld II.9, pag. 149.' [N 53, 78; N G, 37b; N 55, 114 add.; A 32, 3 add.; monogr.]
II-12
|
24951 |
grondwater |
grondwater:
gróntjwààtər (Q038p Amstenrade)
|
grondwater, water dat zich in de grond bevindt oa doordat regenwater door de losse bovengrond tot op een harde laag zakt [zakwater, kwelm] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20346 |
grootmoeder |
bes:
oude naam
beͅš (Q038p Amstenrade),
bestemoeder:
bestemooder (Q038p Amstenrade, ...
Q038p Amstenrade,
Q038p Amstenrade),
algemene naam
beͅstəmōdər (Q038p Amstenrade)
|
grootmoeder [DC 05 (1937)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij grootvader en grootmoeder logeren; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
20345 |
grootouders |
bestevader en bestemoeder:
samen
beͅstəvādər ɛ beͅstəmōdər (Q038p Amstenrade)
|
grootouders [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20288 |
grootvader |
bestepa:
oude naam
bešəba (Q038p Amstenrade),
bestevader:
bestevader (Q038p Amstenrade, ...
Q038p Amstenrade,
Q038p Amstenrade),
algemene naam
beͅstəvādər (Q038p Amstenrade)
|
grootvader [DC 05 (1937)] || grootvader; ik ga bij grootvader en - logeren; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || grootvader; ik ga bij grootvader en - logeren; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootvader; ik ga bij grootvader en grootmoeder logeren; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
25004 |
grootx |
groot:
grooet (Q038p Amstenrade)
|
groot [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
22504 |
grote knikker |
marbel:
marbəl (Q038p Amstenrade)
|
Balletjes van gebakken aarde, steen, marmer of glas [bolbaai, kets, kaaischeut, jibber, klits, ket, til, knipper, knot, marbol, marbel, mölmer, kaster, kasser, huuf, köls, kölster, vrenkel]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19502 |
grote schoonmaak |
grote poets:
de groote poets (Q038p Amstenrade),
schoonmaak:
de schoonmaak is veerdig (Q038p Amstenrade),
veer sind aan de schoonmaak (Q038p Amstenrade)
|
de schonmaak is achter de rug [DC 15 (1947)] || het schoonmaken van het gehele huis, dat in het voorjaar plaats heeft [DC 15 (1947)] || wij zijn aan het schoonmaken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
25234 |
grote wolk |
wolk:
wook (Q038p Amstenrade)
|
grote, op zichzelf staande wolk [bonk] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18872 |
gruwelijk |
verschrikkelijk:
vəsjrikkələk (Q038p Amstenrade)
|
grote schrik opwekkend, afschuwwekkend [erg, gruwelijk, ijselijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|