32923 |
heukeling |
hoopje:
hø̜i̯pkǝ (Q038p Amstenrade)
|
Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.]
I-3
|
17645 |
heup |
heup:
heup (Q038p Amstenrade)
|
heup - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18087 |
heupjicht |
ischias:
iĕssiĕjàs (Q038p Amstenrade)
|
Ischias: ontsteking van de heupzenuw, heupjicht (geschot, steek(te), pleurijs). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24912 |
heuvel, kleine hoogte |
hoogte:
hŭŭchtə (Q038p Amstenrade),
knopje:
knŭŭpkə (Q038p Amstenrade)
|
heuvel, natuurlijke verheffing van de aardbodem, lager dan een berg [bult] [N 81 (1980)] || hoogte, vlak stuk land dat hoger gelegen is dat het omliggende land [verhoogsel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17776 |
hiel |
hak:
hak (Q038p Amstenrade),
vers:
veësch (Q038p Amstenrade)
|
hak (hiel) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
20329 |
hij aardt naar zijn vader |
hij aardt naar zijn vader:
hèè aardt nao zie vader (Q038p Amstenrade)
|
naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [DC 02 (1932)]
III-2-2
|
18012 |
hijgen |
hijgen:
hīēgə (Q038p Amstenrade)
|
Hijgen: zwaar, hoorbaar ademen (hijgen, snakken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20481 |
hijgen naar adem, reutelen |
rochelen:
róchələ (Q038p Amstenrade)
|
hijgen naar adem, gezegd van een stervende [reutelen] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
22777 |
hinkelblokje |
huppelscherfje:
hüppelscherfke (Q038p Amstenrade)
|
hinkelblokje [VC 10]
III-3-2
|
22774 |
hinkelen |
hinkelen:
/
hinkele (Q038p Amstenrade),
huppelen:
hüppele (Q038p Amstenrade)
|
hinkelen [SND (2006)] || hinkelspel [VC 10]
III-3-2
|