e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=As

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
een koollaag meten meten: mę̄tǝ (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Maurits]) Diktebepaling van de kolenlaag door meting. [N 95, 190; N 95, 191] II-5
een koollaag verkennen (een laag) verkennen: vǝrkęnǝ (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Maurits]) Wanneer men een koollaag heeft aangetroffen, dan moet deze verkend worden en de koolwinning worden voorbereid. Men gaat dan onderzoeken, hoe het verloop van de koollaag is. Hiertoe maakt men in de koollaag galerijen en doortochten. Hierdoor krijgt men nagenoeg een zuiver beeld van de koollaag. Men weet hoe haar helling is op ieder punt, men kent de dikte en men weet of er storingen in voorkomen. [N 95, 189; N 95, 191; N 95, 202] II-5
een kophout plaatsen (een kophout) zetten: zętǝ (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Maurits]) Een voorlopige ondersteuning plaatsen tijdens de winning van een koollaag. Zie voor het object "kophout", "kopstijl" etc. het lemma Kophout. [N 95, 492; N 95, 291] II-5
een kuil graven dabben: dàbbe (As), schrabben: Van kippen.  sjràbbe (As) kuil, Een ~ maken (dappen). [N 84 (1981)] III-1-2
een lastig karakter hebbend difficiel: Vraag 383 is dubbel (dus 2 x 97 moet nog worden opgesplitst in twee lemmata: "persoon met een lastig karakter"; "een niet gemakkelijk, lastig karakter hebbend  difficiel (As), lastig: Vraag 383 is dubbel (dus 2 x 97 moet nog worden opgesplitst in twee lemmata: "persoon met een lastig karakter"; "een niet gemakkelijk, lastig karakter hebbend  lèstig (As), moeilijk: dè¯s eine hiêl mooilike mins viêr möt òm te goan  mooilik (As), Vraag 383 is dubbel (dus 2 x 97 moet nog worden opgesplitst in twee lemmata: "persoon met een lastig karakter"; "een niet gemakkelijk, lastig karakter hebbend  moojlik (As) een lastig moeilijk karakter hebbend [niepoter, nietprut, kummelij] [N 85 (1981)] || lastig (ivm. karakter) III-1-4
een list gebruiken een kneepje gebruiken: e kneepke gebri-jke (As), een trucje gebruiken: e trukske gebri-jke (As), foefelen: fofələ (As), foetelen: futələ (As), Bedriegen in t kaartspel.  foetelen (As) een list gebruiken bij het kaarten [finten] [N 112 (2006)] || Een list gebruiken bij het kaarten [finten]. [N 88 (1982)] || Tuischen, vertuischen. (Gebruikt men deze woorden en in welke beteekenis: ruilen, verkoopen, schacheren, kaartspelen, enz.?) [ZND 08 (1925)] III-3-2
een paar schoenen een paar schoenen: e paar sjoon (As) een paar schoenen [ZND 06 (1924)] III-1-3
een paard beslaan beslaan: bǝslūǝ.n (As) Een paard van hoefijzers voorzien. Tijdens het beslaan wordt het paard in de hoefstal van de smidse geplaatst. De hoefsmid verwijdert eerst met behulp van de hoefhamer en de hoeftang het oude hoefijzer. Vervolgens bewerkt hij de hoef door middel van het hoefmes en de hoefrasp. Het nieuwe hoefijzer wordt gewoonlijk warm gepast. Daarvoor wordt het gelijkmatig donkerrood verhit en enige ogenblikken tegen de besneden hoef gehouden. Het ijzer moet overal dicht tegen de hoef passen; aan onverbrande plaatsen onder de hoef kan de smid zien dat deze nog met de hoefrasp moet worden bijgewerkt. Het ijzer wordt met hoefnagels aan de hoef bevestigd. De nagels worden daartoe eerst met behulp van de beslaghamer door de hoef geslagen. Dan worden de uitstekende uiteinden van de hoefnagels met de hoeftang tot op 3 mm afgeknepen. Het gedeelte van de hoefnagel dat nog uitsteekt, wordt vervolgens omgeslagen in een uitholling van de hoef die door middel van de onderkapper is gemaakt. Tot slot wordt de hoef soms nog met de hoefrasp bijgewerkt. [JG 1a; JG 1b; N 100, 17; monogr.] II-11
een pak slaag geven afperen: aafpéére (As), aframmelen: aafràmmele (As), afrossen: aafròsse (As), afsmeren: aafsmīēre (As), aftrekken: aaftrekke (As), aftroeven: aaftrówve (As), aftuieren: aafti-jere (As), afvegen: aafvéége (As), batteren (<fr.): battere (As), doorlaten: dōērlaote (As), get afleren: get aaflīēre (As), priegelen: prīēgele (As), rammel geven: ràmmel gééve (As), wiksen: wikse (As) pak slaag geven (batteren, foeksen, foempen, juinen, kletsen, naaien, peren, rossen, smeren, vegen). [N 84 (1981)] III-1-2
een pak slaag krijgen strepen krijgen: streip (As) hij zal strepen krijgen (een pak slaag) [ZND 07 (1924)] III-1-2