23898 |
engelbewaarder |
engelbewaarder:
ëngelbewaarder (L417p As)
|
Een beschermengel, bewaarengel, engelbewaarder, schutsengel. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
28160 |
engelse sleutel |
engelse sleutel:
ęŋǝlsǝ slītǝl (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Zolder])
|
Schroefsleutel die wijder en nauwer gesteld kan worden naar gelang de grootte van de moeren. [N 95, 759]
II-5
|
20333 |
enig kind |
enig kind:
énnig kēnd (L417p As),
koekoeksjong:
kŏĕkŏĕksjónk (L417p As)
|
een enig kind; een kind dat geen broers of zusters heeft [koekoek, koekoeksjong] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
17775 |
enkel |
enkel:
enkel (L417p As),
eŋkəl (L417p As),
zènen enkel kapot loupen (L417p As)
|
enkel [ZND 01 (1922)] || enkel (subst) [ZND m] || zijn enkel stuk stoten [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
33605 |
enten |
griffelen:
griffele (L417p As),
griffelen (L417p As),
gruffelen:
grøfələ (L417p As)
|
[RND 08] [ZND 01 (1922)]
I-7
|
21204 |
envelop |
briefomslag:
breefómslaag (L417p As),
envelop (<fr.):
amvellop (L417p As),
àmvlòp (L417p As),
ànvlòp (L417p As)
|
de omslag voor brieven [enveloppe, brievenzak, zakje] [N 90 (1982)] || een omslag (van een brief) [ZND 39 (1942)]
III-3-1
|
17985 |
epidemie |
besmettelijke ziekte:
besmettelike zeekde (L417p As)
|
Epidemie: een besmettelijke ziekte die zich zeer snel uitbreidt (epidemie). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19013 |
er heet aan toegaan |
er ruw toe gaan:
rów tów gōēn (L417p As),
get zijn:
get zeen (L417p As),
niet min zijn:
neet min zeen (L417p As),
spannen:
spànne (L417p As)
|
er heet aan toegaan, er heftig aan toegaan [spannen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22433 |
ereboog |
ark:
ark (L417p As)
|
Een boog opgericht over iemands weg als eerbewijs, bijv. bij een feest [boog, triumf, toog]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21890 |
erfenis (erfdeel) |
erfdeel:
érfdèjl (L417p As)
|
het geheel van wat iemand van een overledene krijgt [erfenis, erf] [N 89 (1982)]
III-3-1
|