e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=As

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
graanzwad, rij gemaaide halmen gezwad: gǝzwā.t (As) De in dit lemma opgenomen woorden geven weer hetgeen men wel het "ouderwets graanzwad" (Goossens 1963, 100) noemt: zowel de lange rij neerliggende halmen die men met de zeis heeft gemaaid, alsook de rij pikkelingen die na het aftrekken met de zicht liggen te wachten tot ze gebonden worden tot garven. Volgens Goossens o.c. komt het gezwad-gebied overeen met het gebied waar het graan met de zeis wordt gemaaid. Strikt genomen gaat het hier om het resultaat van de maaihandeling: de hoeveelheid gemaaide halmen. De typen gang, jaan en baan echter geven ook aan de hoeveelheid die men gaat maaien (een baan, enz. maaien) alsook het "lege", afgemaaide stuk van het veld; zie voor dit laatste begrip het lemma ''maaipad'' (4.2.11). In kaart 25 zijn de oudere heteroniemen opgenomen. De geografische verspreiding van baan in Haspengouw is weergegeven in kaart 26; Goossens 1963, I.104 en II.52 noemt het daar een jonger synoniem van gang of jaan dat betekenisuitbreiding heeft gekregen vanuit "maaipad" tot "graanzwad"; zie ook hier kaart 28. Vergelijk ook de kaarten bij de lemma''s ''zwad, houw'' (3.1.4) en ''gezwad, regel gemaaid gras'' (3.1.5) in aflevering I.3. [Goossens 1963, 100] I-4
graat vlim: vlöm (As), WBD/WLD é leunt aan bij ö  vlém (As) graat ve vis || Hoe noemt u een been of beentje van een vis (graat, vlim, vin) [N 83 (1981)] III-4-2
gracht wal: wàl (As) een ringkanaal rondom bijv. een vesting; een kanaal met langs de oevers huizen (gracht, wijert, rui, wal) [N 90 (1982)] III-3-1
graf graf: graaf (As), grāf (As), znd 1 a-m; znd 24, 25;  graaf (As) Een graf [graf, graaf, jraaf?}. [N 96A (1989)] || graf [ZND 01 (1922)] || Graf. [ZND 01 (1922)] III-2-2, III-3-3
grafkruis grafkruis: grāfkrīs (As) Een houten of stenen kruis op een graf [grafkruus, graaf-/jraafkruuts?]. [N 96A (1989)] III-3-3
grafzerk grafsteen: grāfsteͅin (As) Een grafsteen, grafzerk, grafmonument [graf-/graafsteen,-stieën,-sjtein, jraafsjtee, jraafdenkmaal?]. [N 96A (1989)] III-3-3
grap farce (fr.): (zeggen!).  fàrs (As), frats: (doen!).  fràts (As), grap: (doen!).  gràp (As), (zeggen!).  gràp (As), mop: (zeggen!).  móp (As), zwans: (zeggen!).  zwans (As) iets mals, iets zots, wat een persoon doet of zegt [grap, scherts, kortswijl, ui, kleutje, truut, spel, krak, zwans] [N 85 (1981)] III-3-1
grapjas clown: kloon (As), fratseur: fràtsèùr (As), grappenmaker: gràppemééker (As), komiek: möt dèè kemik könste dich dèk ein briêk lache  kemik (As), lolmaker: lòlmééker (As), moppentapper: móppentàpper (As), schurk: afl. van schurk, maar met een veel vriendelijker betekenis  sjork (As) grapjas, plaaggeest || iemand die altijd grapjes maakt [schacht, grapjas] [N 85 (1981)] || komiek, grapjas III-1-4
grappig fijn: fi-jn (As), grappig: gràppig (As), ook materiaal znd 24, 26  grappig (As), lollig: lòllig (As), plezant: plezànt (As), plezierig: plezērig (As), schuins: allicht verwant aan schuin(s) ein sjeense kèrel  sjeens (As), Sjèènse kâl neemt men uich:kâl wi-j kook  sjèèns (As), zo gek wie een schup: zōē gèk wi-j ⁄n sjép (As) grappig [ZND 01 (1922)] || vol grappen, vermakelijk, gezegd van een persoon [plezierig, plezant, grappig] [N 85 (1981)] III-1-4
gras gras: grā.s (As) De algemene benaming voor het gewas, zo uitvoerig mogelijk gedocumenteerd, zodat in de volgende lemma''s naar deze opgaven en naar de klankkaart kan worden verwezen. Op de klankkaart van het type gras zijn de vormen met betoning niet apart aangegeven; men kan bij dit woord aannemen dat het in het gehele polytone gebied sleeptoon heeft. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 14, 88a; JG 1b, add.; Wi 54; S 11; L 1 a-m; L 1u, 75; L 20, 26a; L 35, 65; L. 39, 41; A 2, 54; A 4, 26a; A 4, 28; RND 111; monogr.] I-3