25056 |
handvol |
grob:
ein gròb (L417p As),
grób (L417p As),
handvol:
hàmpel (L417p As),
hàndvòl (L417p As),
àmpel (L417p As),
(= handvòl).
àmpel & grób (L417p As),
verkl.w.: hempelke. ps. of hierbij vermelden: een armvol = (h)ervel?
hampel (L417p As)
|
de hoeveelheid die men in een hand kan nemen [haffel, handvol, grap, grop] [N 91 (1982)] || een kleine hoeveelheid pluizige stof [dod, dots, donk] [N 91 (1982)] || handvol, zoveel als een hand vult
III-4-4
|
33006 |
handvol -bij het zaaien |
grob:
grop (L417p As),
handvol:
ha.mpǝl (L417p As),
hampǝl (L417p As)
|
Strikt genomen lopen twee begrippen dooreen: de handvol zaaigoed die de zaaier telkens uit het zaaikleed of de zaaibak neemt om deze uit te strooien, en de hoeveelheid die men, dan vaak met twee handen tegelijk, op kan nemen om de zaaibak te vullen; dit laatste is eigenlijk grob of hoopsel; wanneer beide woorden werden opgegeven, is bij het laatste type opgenomen dat het om twee handen gaat. Ontegenzeglijk wordt grob ook gebruikt voor de handvol bij het zaaien. Zie de toelichting bij het lemma ''met de volle hand -zaaien'' (2.12). [JG 1a, 1b; Wi 51; monogr.]
I-4
|
33147 |
handzeef |
zeef:
zēǝ.f (L417p As),
zīǝ.f (L417p As)
|
De grove zeef waarmee het zaaigraan wordt gewonnen. Er komen twee hoofdtypen voor: de ronde handzeef van ongeveer 80 cm doorsnede met een opstaande rand van ongeveer 10 tot 15 cm. Ouder is wel de rechthoekige houten bak met een bodem van gaas (heel vroeger van fijne gevlochten wilgetenen) die aan een koord werd opgehangen aan een balk in de schuur. In Haspengouw is dit type het oorsponkelijke. In Oost-Haspengouw noemt men het de ries; ook bij het type wan in West-Haspengouw wordt uitdrukkelijk door de zegslieden vermeld dat het hier om een grote vierkante graanzeef gaat. Zie afbeelding 15. Bij het type zij, zijg daarentegen vermeldt men dat dit woord doorgaans de keukenzeef aanduidt, of de vergiet, gebruikt voor melk en soep. [N 14, 38b, 41a, 42a, 43a en 44; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 8, 118; S 45; monogr.]
I-4
|
17811 |
hangen |
hangen:
hangen (L417p As, ...
L417p As,
L417p As)
|
hangen [ZND 01 (1922)], [ZND 25 (1937)], [ZND m]
III-1-2
|
20021 |
hanggeranium |
afhanger:
WBD/WLD
aafhàngərs (L417p As),
leigeranium:
WBD/WLD
lèj zjəraanĭĕjum (L417p As)
|
Hanggeranium (pelargonium peltatum). De bladeren zijn duidelijk 3- of 5-lobbig, de lobben zijn gaafrandig. De plant heeft liggende stengels, die vaak over de rand van de bloempot heenhangen. De bloemen zijn lichtrood of wit van kleur en groeien in scherme [N 92 (1982)]
III-2-1
|
19373 |
hangslot |
hangslot:
haŋsloͅət (L417p As),
hangsluit:
hàngslōēt (L417p As),
kluister:
import van Maasland, bij ons vooral betekenis van \"boeien\
klŏĕster (L417p As),
veter:
vééter (L417p As),
Doog het vèterke mè oppe diêr Het A.N. veter = eine nistel
vèter (L417p As)
|
Een slot dat aan b.v. een koffer of aan een deur gehangen wordt, met een draaibare beugel (kluister, hangslot, korna ) (=Fr. cadenas) [N 79 (1979)] || hangslot [ZND 06 (1924)]
III-2-1
|
18979 |
hansworst |
hansworst:
hànswòrst (L417p As),
janmaker:
janmééker (L417p As),
kus-mijn-kloten, een -:
kis-min klōēte (L417p As),
polichinel (< fr.):
pòllĭĕsjĭĕnèl (L417p As),
vastenavondgek:
vastenoavedgek (L417p As)
|
iemand die zich belachelijk aanstelt [hanswordt, polichinelle] [N 85 (1981)] || Polichinelle. [ZND 05 (1924)]
III-1-4
|
25146 |
hard vriezen |
hel (vriezen):
hèl (L417p As)
|
het vriest hard [ZND 08 (1925)]
III-4-4
|
21905 |
hard werken |
wroeten:
(= hard).
vrēte (L417p As)
|
geregelde arbeid verrichten; zijn taak, beroep of bedrijf uitoefenen [werken, arbeiden, wrochten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
25027 |
hard, luid |
hel:
he͂l (L417p As)
|
hard klinkend [hard, luid] [N 91 (1982)]
III-4-4
|