18865 |
iemand kwaad maken |
colrig (<fr.) maken:
koléérig make (L417p As),
doen dansen:
doon-dànse (L417p As),
giftig maken:
giftig make (L417p As),
op zijn paardje zetten:
op ze péérdje zette (L417p As),
ophitsen:
òphitse (L417p As),
opsterken:
òpstèrke (L417p As)
|
iemand kwaad maken [tirtsen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19295 |
iemand luidruchtig berispen |
kijven:
ki-jve (L417p As),
meegeven:
metgééve (L417p As),
op zijn plaats zetten:
òp zin plaats zette (L417p As),
opspelen:
òpspīēle (L417p As),
uitschieten:
ówtsji-jte (L417p As)
|
iemand iets verwijten, kwalijk nemen en dat met luide stem kenbaar maken [de broek opnestelen, kijven, meegeven, belakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19022 |
iemand op de zenuwen werken |
op de zenuwen werken:
òppe zīēnəwe werke (L417p As)
|
zo druk bezig zijn dat men anderen verveelt [touwen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19291 |
iemand prijzen |
bestuiten:
besti-jte (L417p As),
in de bloemen zetten:
in de blome zétte (L417p As),
ophemelen:
òphēmele (L417p As)
|
iemand enorm prijzen, vaak overdreven [ombragie maken] [N 85 (1981)] || iemand prijzen og loven voor wat hij gedaan heeft [stuiten, bestuiten, velen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19089 |
iemand uitschelden |
schelden:
šeͅlə (L417p As)
|
Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)]
III-1-4
|
18895 |
iemand weerstaan |
kop houden:
kòp hòwe (L417p As),
niet afgeven:
neet aafgééve (L417p As),
niet toegeven:
neet tówgééve (L417p As),
pal houden:
paol hòwe (L417p As),
stand houden:
stàndhòwe (L417p As)
|
het volhouden tegen iemand, iemand niet zijn zin geven [bolwerken, keephouden, het iemand staan] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19262 |
iemand zijn gang laten gaan |
laten begaan:
laote begōēn (L417p As),
laten doen:
laote doon (L417p As),
laten gewhren (du.):
laote gewéére (L417p As)
|
toestaan een handeling te verrichten [laten begaan, betijen, getijen, gewaren, loslaten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24635 |
iep |
olm:
WBD/WLD
olm (L417p As)
|
De iep; een snel groeiende boom die tot 18 m hoog kan worden me een brede kroon; vele iepen worden het slachtoffer van de iepziekte en verdwijnen snel (iep, olm) [N 82 (1981)]
III-4-3
|
19246 |
iets (leren) beheersen |
get meester zijn:
get mejster zeen (L417p As),
get onder de knie hebben:
get ónner de kni-j hébbe (L417p As)
|
een vaardigheid goed geleerd hebben [mannen, meester geraken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18859 |
iets in acht nemen |
momber spelen:
mómmer spīēle (L417p As),
zorg dragen:
zérg drage (L417p As)
|
zorg dragen voor, in acht nemen [waren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|