34314 |
jong varken |
bag:
bax (L417p As),
báx (L417p As),
bagje:
bęxskǝ (L417p As),
bɛkskǝ (L417p As)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|
24304 |
jonge brasem |
bliek:
WBD/WLD é leunt aan bij ö
blék (L417p As)
|
De jonge brasem is zilverglanzend (bleek, bliek) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
21910 |
jonge duif |
jonge duif:
jong doef (L417p As),
jóng dóuf (L417p As)
|
een jonge duif jonger dan één jaar? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
34551 |
jonge gans |
ganzenkieken:
ganzǝkī.kǝ (L417p As)
|
De benamingen in dit lemma duiden in het algemeen op een jonge gans. In vraag A 6, 5c werd gevraagd naar de dialectbenamingen voor "pasgeboren ganzen". De antwoorden zijn ook in dit lemma opgenomen. Hierdoor komen er onder andere (-)kuiken-opgaven voor. [L 34, 15; JG 1a; A 6, 5c; A 2, 42; monogr.]
I-12
|
34448 |
jonge geit |
geitenlam:
gęi̯tǝlamp (L417p As)
|
[N 19, 71a; N 77, 75; A 9, 21; JG 1a; monogr.]
I-12
|
34481 |
jonge kip |
pul:
pęl (L417p As)
|
Bedoeld wordt de jonge kip die bijna aan de leg is of net legt. [N 19, 40d; R 14, 23b; R 3, 39; A6, 1b; JG 1a, 1b; L 1a-m; Gwn; Vld.; S 27, add.; monogr.]
I-12
|
20314 |
jonge vrouw |
mokkel:
mókke (L417p As),
teef:
teef (L417p As),
wicht:
wécht (L417p As)
|
jonge vrouw [kuie, koje, keuje] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20159 |
jongen |
jong:
joeng (L417p As),
jong (L417p As, ...
L417p As,
L417p As)
|
jongen [ZND 11 (1925)] || jongen (knaap) [ZND 01 (1922)] || jongen; een lamme - [ZND 29 (1938)]
III-2-2
|
20365 |
jongen met wie een meisje verkering heeft |
liefste:
leefste (L417p As),
schat:
sjàt (L417p As),
vrijer:
vri-jer (L417p As)
|
de jongen met wie men verkering heeft [caprice, flip, vrijer] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
20380 |
jongen met wie men verloofd is |
aanstaande:
aanstaonde (L417p As),
aanstaande
aanstoanzje (L417p As),
toekomstige:
tówkómstige (L417p As)
|
verloofde || verloofde [mannelijk] [caresseur] [N 87 (1981)]
III-2-2
|