e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=As

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kudde schapen kud: kęt (As) [JG 1a, 1b, 2c; L 6, 25b; A 4, 18; L 20, 18; monogr.] I-12
kuddeschaap kudschaap: kętšō.p (As) Schaap dat in een kudde thuishoort. [JG 1a] I-12
kuif kuifje: kifke (As) kuif: de opstaande vederbos boven op de kop van een vogel (kuif, rap, tuil) [N 83 (1981)] III-4-1
kuiken kuiken: kikǝn (As), kuikje: kikskǝn (As) Jong van een kip. [A 6, 1d; Wi 4; RND 1; L 6, 20a; L 42, 32; JG 1a, 1b, 2c; S 14; Gwn 5, 15; Vld.; monogr.] I-12
kuil kuil: kūl (As) Een kuil, gat in de grond. [L 29, 12a; L 1a-m; monogr.] I-8
kuiltje gat: gā.t (As) Het gat dat men hetzij met de schop, hetzij met de pootkruk in de grond maakt om daarin een pootaardappel te doen. Zie ook de opgaven bij het lemma Met De Schop Poten, Kuiltjes Maken. [JG 1a; add. uit N 12, 15] I-5
kuiltje (in de kin / wangen) kuiltje: kielke (As) Kuiltje in de wang: een kuiltje in de wang, bijv. als men lacht (putje). [N 84 (1981)] III-1-1
kuipdeksel deksel: dęksǝl (As) Het uit twee halve cirkels bestaande deksel van de steenkuip. In Q 240 was de kuip half open. Er lag een plankje met half maantje op (Coenen, pag. 115). Zie ook het lemma ɛhalf kuipdekselɛ.' [N O, 19e; Vds 146; Jan 153; Coe 134; Grof 155; A 42A, 36 add.] II-3
kuis, ingetogen haar bloempje nog hebben: di-j héét héér bleemke nòg (As), maagdelijk: maagdelik (As) kuis; rein van zeden; maagdelijk; ingetogen; zich onthoudend van zinnelijk genot [kuis, kies, zuiver] [N 86 (1981)] III-2-2
kuit geut: geet (As), kuit: kiet (As), WBD/WLD  (kuit) (As), zaad: WBD/WLD  zaod (As) Hoe noemt u de eierstokken met eieren of de afgezetten massa eieren van vrouwelijke vissen (kuit, kiet, schot, zaad, schodder, krellekeskuit) [N 83 (1981)] || kuit (van een been) [ZND 01 (1922)] || viskuit III-1-1, III-4-2