19471 |
bedsprei |
bedsprei:
beͅtsprēͅi̯ (L417p As)
|
bedsprei [RND]
III-2-1
|
26340 |
beek |
beek:
bīǝ.k (L417p As)
|
[Coe 16; Grof 30; Jan 97 add.; Jan 94 add.; Jan 92 add.; Vld]
II-3
|
24426 |
beekprik |
zandmoeker:
WBD/WLD waarschijnlijk wordt beekprik bedoeld
zàndmōēker (L417p As)
|
Hoe noemt u de prik (rivierprik): heeft geen kaken, heeft kieuwopeningen en slechts één neusgat. Het is een roofvis die zich met de mond aan een prooi hecht en deze tot bloedens toe verwondt met een rasp apparaat. Hij heeft één cirkel van hoorntanden. De [N 83 (1981)]
III-4-2
|
22837 |
beeld |
beeld:
bêld (L417p As),
g. Ned.
beeld (L417p As)
|
Beeld. [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)]
III-3-2
|
22688 |
beeldhouwer |
beeldhouwer:
beeldhouwer (L417p As),
bēlthoͅwər (L417p As),
steenkapper:
steinkapper (L417p As)
|
iemand die uit steen beelden maakt [beeldsteker, beeldhouwer, beeldenpikker] [N 112 (2006)] || Iemand die uit steen beelden maakt [beeldsteker, beeldhouwer, beeldenpikker]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
22403 |
beeldzijde van een geldstuk |
kop:
kop (L417p As),
kop of munt
kop (L417p As),
kruis:
kri-js (L417p As),
kri-js of letter
kri-js (L417p As)
|
de beeldzijde van een munt of geldstuk [kop, kruis, illevers, leeuw, wapentje] [N 112 (2006)] || De beeldzijde van een munt of geldstuk [kop, kruis, illevers, leeuw, wapentje]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33660 |
beemd |
beemd:
bamt (L417p As),
bāmt (L417p As)
|
Het begrip beemd is, getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma, vaak afgevraagd. Op grond van de informatie die de informanten bij hun antwoord gaven, springen er twee betekenissen uit van beemd. De eerste is ø̄lager gelegen, vochtig weilandø̄ en de tweede is ø̄hooiweide of hooilandø̄. Een aantal informanten vermeldt erbij dat beemd weiland is aan de Maas of aan een beek. Enkele andere bijvoegingen zijn: ø̄slechte wei met veel onkruidø̄, ø̄grasland zonder omheiningø̄, ø̄weiland met enkele bomenø̄, ø̄stuk zure grondø̄. De lage ligging wordt nogal eens als een slechte eigenschap, als minderwaardig, gewaardeerd. Sommige informanten geven aan dat een beemd iets anders is dan een broek. Mede door de diverse bijvoegingen bij de antwoorden zijn de beemd-opgaven daarom niet verwerkt in lemma 1.3.2 ɛlaaggelegen weidegrondɛ, waarin de broek-opgaven domineren. Binnen de woordtypen beemd en band/bend is niet altijd met zekerheid te zeggen of ze enkel- of meervoud zijn. Waar dit met zekerheid te zeggen is, is dit aangegeven.' [N 14, 53; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; N P, 5; JG 1a, 1b, 1c; L 19b, 2aI; L 1a-m; L 4, 40; A 10, 4; S 2, 5, 43; Wi 6; RND 20; Vld.; monogr.]
I-8
|
17771 |
been |
been:
bejn (L417p As),
Voor knook: sjenk !!
bein (L417p As)
|
been [ZND 01 (1922)], [ZND m]
III-1-1
|
33898 |
beervoetigheid |
(het heeft/staat) bereklauw:
bē̜.rǝklau̯ (L417p As),
(het is) afgetrokken:
ā.f ˲gǝtrǫkǝ (L417p As)
|
Beervoetige stand, een afwijking, waarbij de kootas naar voren is gebroken door het achterwaarts doorzakken van de koot, zodat de vetlok met de bodem in aanraking komt. [JG 1a, 1b; N 8, 93b]
I-9
|
19140 |
beestachtig persoon; beestachtig |
sakkers:
vraag 400 is een dubbel bestand (2 x 115) waaruit twee lemmata vervaardigd moeten worden: "beestachtig (van karakter)"; "beestachtig persoon
sàkkers (L417p As),
verdommes:
vraag 400 is een dubbel bestand (2 x 115) waaruit twee lemmata vervaardigd moeten worden: "beestachtig (van karakter)"; "beestachtig persoon
verdómmes (L417p As),
verrekt:
vraag 400 is een dubbel bestand (2 x 115) waaruit twee lemmata vervaardigd moeten worden: "beestachtig (van karakter)"; "beestachtig persoon
verrèks (L417p As)
|
met een zeer slecht, beestachtig karakter [sakkers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|