e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=As

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
licht van bouw knauwelachtig: kwàwwəlèchtich (As), licht: licht (As) Hoe zegt men in Uw dialect van een duif: licht van bouw of geraamte? [N 93 (1983)] III-3-2
licht vriezen rijmen: ri-jme (As) lichtjes vriezen [schorzelen] [N 81 (1980)] III-4-4
lichtboom hefboom: he̜f˱bǫj.m (As) De hefboom waaraan aan één uiteinde het lichttouw is bevestigd; met het andere uiteinde is de lichtboom aan het lichtijzer vastgemaakt. Zie ook afb. 85. [N O, 23e; A 42 A , 27; Vds 111; Jan 145; N D, 22] II-3
lichten (de stenen) losser zetten: lǫsǝr zętǝ (As), (de stenen) vaster zetten: dǝ ste̜j.n vastǝr ze̜tǝ (As), lichten: lextǝ (As), oplichten: ǫplextǝ (As) De molenstenen met behulp van de licht dichter bij elkaar of verder van elkaar brengen. Van een aantal opgaven is het onduidelijk of ze intransitief gebruikt worden dan wel een bepaalde term tot object hebben. Voor zover door de respondenten opgegeven, is in het woordtype het object tussen ronde haken vermeld. Het lemma is onderverdeeld in drie groepen. Het materiaal dat onder a) bijeen is geplaatst, bevat algemene benamingen voor lichten. In b) en c) zijn specifieke benamingen voor respectievelijk het verder uit elkaar brengen en het dichter bijeenbrengen van de molenstenen geplaatst. [N O, 23n; N O, 23o; Vds 107; Vds 108; Jan 140; Jan 149; Jan 150; Coe 121; Coe 122; Coe 123; Grof 143; Grof 144] II-3
lichtgeraakt, kregel gauw geraakt: gàw geraakt (As), krikkelachtig: krēkelèchtig (As), oplopig: òplòwpig (As), rap aflopen: déé lèjpt ràp aaf (As), rap gestoten: ràp gestoete (As), rap op zijn paardje zitten: déé zit ràp op ze péérdje (As) spoedig boos of driftig wordend [krikkelig, nippig, kregel, kriel, oplopig] [N 85 (1981)] III-1-4
lied, liedje liedje: leedje (As), lê.tsjə (As), lêdsken (As), dim.  lēṭə (As) Lied (enk. en mv.). [ZND 01 (1922)] || Lied. [Willems (1885)] || liedje [RND] || Liedje. [ZND m] III-3-2
liederen (mv.) liedjes: leedjes (As), lêdskes (As) Lied (enk. en mv.). [ZND 01 (1922)] || Lied. [Willems (1885)] III-3-2
lief (bv.) lief: leef (As) lief [ZND 01 (1922)] III-1-4
liefde hart: hàrt (As), liefde: leefde (As, ... ) liefde [ZND 01 (1922)] || Liefde. [ZND 01 (1922)] || warme genegenheid of gehechtheid aan een persoon of zaak [liefde, hart] [N 85 (1981)] III-1-4, III-3-1
liefkozen aaien: īēje (As), flikflooien: flikflōēje (As), karnoffelen: zie ook knûffele  kernòffele (As), moederen: Ich goan heivers, zag ¯r Ich goan nog èè bitsje mojere  mojere (As), strelen: striele (As), strielen (As) knuffelen, vrijen || lekker knuffelen || liefkozen [ZND 01 (1922)] || zijn liefde of genegenheid kenbaar maken door iemand te strelen of aan te halen [koekelen, fikfakken] [N 85 (1981)] III-1-4