e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=As

Overzicht

Gevonden: 5248
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
beginnen met het werk aan hem gaan: ān ǝm gūn (As) [N 60, 222e] II-10
beginvoren in het midden rug: ręx (As) Bedoeld worden de eerste (2, 4 of 6) voren die men midden op de akker of op een pand tegen elkaar aan slaat, als deze bijeengeploegd moet worden. Men kan deze voren, vooral als het laaggelegen of natte grond betreft, bewust wat hoger opploegen, om een rond akker- of pandoppervlak te krijgen. [N 11, 60; N 11A, 119c; JG 1a + 1b] I-1
begrafenis begrafenis: begrāfenis (As), uitvaart: ówtvaart (As) de gezamenlijke handelingen en plechtigheden waarmee een dode ter aarde besteld wordt [begrafenis, uitvaart, begankenis, zinking, leuves, geuves] [N 87 (1981)] III-2-2
begrafenismaal koffietafel: kòffietaofel hòwe (As) buren en kennissen op iemands begrafenis uitnodigen [bidden, in de rouw verzoeken] [N 87 (1981)] III-2-2
begraven begraven: begrāve (As) een dode begraven [graven, zinken, begraven] [N 87 (1981)] III-2-2
begrijpen begrijpen: begri-jpe (As), snappen: snàppe (As), vatten: vàtte (As) met het verstand vatten, begrijpen [kennen, omvatten, begrijpen] [N 85 (1981)] III-1-4
begrip, besef begrip: begrip (As), benul: benīl (As), besef: besèf (As), bezei: ps. boven de è staat nog een lengteteken; deze combinatieletter kan ik niet maken/omspellen!  bezèj (As), gedacht: Hè hit er geïn gedacht van.  gedacht (As) besef (hij heeft er geen - van) [ZND 01 (1922)] || een bewuste, duidelijke voorstelling [benul, belul, besef] [N 85 (1981)] || het vermogen om iets te begrijpen [begrip, begrijp] [N 85 (1981)] III-1-4
beiaard beiaard: beiaard (As), beijaart (As), carillon (fr.): kareljoͅŋ (As), karreljóng (As), klokkenspel: kloͅkəspīl (As) het geheel van zuiver gestemde klokken die door een klavier bespeeld kunnen worden [klokkenspel, beiaard, carillon] [N 112 (2006)] || Het geheel van zuiver gestemde klokken die door een klavier bespeeld kunnen worden [klokkenspel, beiaard, carillon]. [N 90 (1982)] III-3-2
beide beenderen van de onderkaak kaak(s)been: kā.kbęi̯ǝn (As), schaar: šīr (As) De scha(a)r(en) of het geschaar vormen de beide takken van de onderkaak van een paard en de uitwendige holte in het achterste gedeelte daarvan. Zie afbeelding 2.11. [JG 1a, 1b; N 8, 30] I-9
beieren beieren: beijjeren (As), de klokken beieren (As) Beieren. [Willems (1885)] || Hoe zegt men : de klokken beieren?. [N 96A (1989)] III-3-2, III-3-3