e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=As

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mestvaalt mesthoop: aan ZND 01 is hier toegevoed het materiaal van ZND 31 (1939), 019  mesthoup (As), mestmijt: meͅstmīt (As) [Goossens 1b (1960)] [ZND 01 (1922)] I-7
mestvarken mestvarken: męstfɛ.rkǝ (As) Een varken dat gehouden worden om vet te mesten. [JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49e; N C, add.; N 19, Q 111 add.; N 19, Q 204a add.; monogr.] I-12
met de duiven naar de inkorfplaats gaan inkorven: goen inkèrve (As), inkérvə (As) Hoe zegt men: met de duiven naar de inkorfplaats gaan om aan wedstrijden deel te nemen? [N 93 (1983)] III-3-2
met de vlakke hand op iemands rug slaan flatsen: Harder.  flatse (As), klatsen: klatse (As), kletsen: kletse (As), vegen: kletse (As) met de vlakke hand op iemands rug slaan [batsen, doezen] [N 112 (2006)] || Met de vlakke hand op iemands rug slaan [batsen, doezen]. [N 88 (1982)] III-3-2
met de vleug mee met de schoor: męt dǝ šǭr (As) Met de richting mee van vezels en draden van een weefsel. [N 59, 40a] II-7
met de volle hand -zaaien met de volle hand: męt ǝ vǫl ha.nt (As) Vroeger zaaide men uitsluitend met de hand. Het koren werd met de volle hand gezaaid: de zaaier neemt een ''handvol'' (lemma 2.13) graan en werpt het met een ''zwaai'' (lemma 2.14) een beetje omhoog, zodat hij het voor zich uiteen ziet vallen. [JG 1a; monogr.] I-4
met de voorpoten harkend over de grond krabben dabben: dabǝ (As) Met de hoeven in de aarde krabben of wroeten. [JG 1a; N 8, 74] I-9
met de zweep slaan of geluid geven klatsen: klatsǝ (As), kletsen: klɛtsǝ (As), zwepen: zwiǝpǝ (As) Het slaan met de zweep brengt een knallend geluid voort. Terwijl in de enquête van J. Goossens het werkwoord zwepen in de jaren vijftig enkel voor Achel (L 282) en Hamont (L 286) werd opgetekend, vermeldt de enquête van P. Willems (1885)het nog voor een groot aantal gemeenten uit de beide Limburgen. Zie in dit verband ook ros voor "paard" (WLD I, afl. 9, p. 5). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 141a; Wi 42; monogr.] I-10
met opgeheven staart rondlopen biezen: bezǝ (As) [N 3A, 9a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
met paard en kar rijden varen: vā.rǝ (As) [JG 1b, 2c; N 8, 100; Wi 33; monogr.] I-10