33622 |
mestvaalt |
mesthoop:
aan ZND 01 is hier toegevoed het materiaal van ZND 31 (1939), 019
mesthoup (L417p As),
mestmijt:
meͅstmīt (L417p As)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 01 (1922)]
I-7
|
34364 |
mestvarken |
mestvarken:
męstfɛ.rkǝ (L417p As)
|
Een varken dat gehouden worden om vet te mesten. [JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49e; N C, add.; N 19, Q 111 add.; N 19, Q 204a add.; monogr.]
I-12
|
21984 |
met de duiven naar de inkorfplaats gaan |
inkorven:
goen inkèrve (L417p As),
inkérvə (L417p As)
|
Hoe zegt men: met de duiven naar de inkorfplaats gaan om aan wedstrijden deel te nemen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22341 |
met de vlakke hand op iemands rug slaan |
flatsen:
Harder.
flatse (L417p As),
klatsen:
klatse (L417p As),
kletsen:
kletse (L417p As),
vegen:
kletse (L417p As)
|
met de vlakke hand op iemands rug slaan [batsen, doezen] [N 112 (2006)] || Met de vlakke hand op iemands rug slaan [batsen, doezen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
28830 |
met de vleug mee |
met de schoor:
męt dǝ šǭr (L417p As)
|
Met de richting mee van vezels en draden van een weefsel. [N 59, 40a]
II-7
|
33005 |
met de volle hand -zaaien |
met de volle hand:
męt ǝ vǫl ha.nt (L417p As)
|
Vroeger zaaide men uitsluitend met de hand. Het koren werd met de volle hand gezaaid: de zaaier neemt een ''handvol'' (lemma 2.13) graan en werpt het met een ''zwaai'' (lemma 2.14) een beetje omhoog, zodat hij het voor zich uiteen ziet vallen. [JG 1a; monogr.]
I-4
|
33855 |
met de voorpoten harkend over de grond krabben |
dabben:
dabǝ (L417p As)
|
Met de hoeven in de aarde krabben of wroeten. [JG 1a; N 8, 74]
I-9
|
33999 |
met de zweep slaan of geluid geven |
klatsen:
klatsǝ (L417p As),
kletsen:
klɛtsǝ (L417p As),
zwepen:
zwiǝpǝ (L417p As)
|
Het slaan met de zweep brengt een knallend geluid voort. Terwijl in de enquête van J. Goossens het werkwoord zwepen in de jaren vijftig enkel voor Achel (L 282) en Hamont (L 286) werd opgetekend, vermeldt de enquête van P. Willems (1885)het nog voor een groot aantal gemeenten uit de beide Limburgen. Zie in dit verband ook ros voor "paard" (WLD I, afl. 9, p. 5). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 141a; Wi 42; monogr.]
I-10
|
34140 |
met opgeheven staart rondlopen |
biezen:
bezǝ (L417p As)
|
[N 3A, 9a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34003 |
met paard en kar rijden |
varen:
vā.rǝ (L417p As)
|
[JG 1b, 2c; N 8, 100; Wi 33; monogr.]
I-10
|