29078 |
rugband |
band:
bant (L417p As)
|
De band achter in de (driedelige) rug van een colbert. Vergelijk de lemmata ɛplatstukɛ en ɛjukstukɛ.' [N 59, 92]
II-7
|
33989 |
rugnet |
vliegenkleed:
[vliegenkleed] (L417p As)
|
Vliegennet dat over de rug van het paard wordt gehangen. Een groot aantal opgaven zijn benamingen voor het vliegennet in het algemeen. Zie voor de fonetische documentatie het lemma Vliegennet [JG 1a; N 13, 83c]
I-10
|
29076 |
rugsplit |
slip:
slep (L417p As)
|
De split in het verlengde van de rugnaad van een colbert. [N 59, 90b]
II-7
|
29074 |
rugvoeringplooi |
plooi:
plūj (L417p As)
|
Plooi in de voering in de middenrugnaad. [N 59, 119]
II-7
|
21936 |
ruien |
ruiven:
ruivə (L417p As),
ruizelen:
rĭĕzələ (L417p As)
|
Hoe heet het volledig vernieuwen van het vederkleed? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
17737 |
ruiken |
ruiken:
rieken (L417p As, ...
L417p As)
|
rieken [ZND 25 (1937)] || ruiken [ZND m]
III-1-1
|
22380 |
ruilen (als spel) |
hoetelen:
Ruilen.
hoetelen (L417p As),
mangelen:
mangele (L417p As),
ommangelen:
ommangele (L417p As),
tuisen:
towse (L417p As),
tŭsə (L417p As),
tówse (L417p As)
|
het spel waarbij men voorwerpen met elkaar ruilt [ruilen, koetelen, tuilen, toesen, tuisen, mangelen, tuitelen, paarden] [N 112 (2006)] || Het spel waarbij men voorwerpen met elkaar ruilt [ruilen, koetelen, tuilen, toesen, tuisen, mangelen, tuitelen, paarden]. [N 88 (1982)] || Tuischen, vertuischen. (Gebruikt men deze woorden en in welke beteekenis: ruilen, verkoopen, schacheren, kaartspelen, enz.?) [ZND 08 (1925)] || Tuischen. [ZND m]
III-3-2
|
33750 |
ruin |
ruin:
rin (L417p As)
|
Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.]
I-9
|
25115 |
ruisen (van de wind) |
fluiten:
flèjte (L417p As),
jagen:
jówe (L417p As),
ruisen:
róuse (L417p As)
|
het geluid dat een stroom van lucht of een vloeistof maakt bij het gaan door of schuren langs iets of in zijn baan [ruisen, ruizelen, reuzelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24847 |
ruisen van bladeren |
blazen:
WBD/WLD
blaoze (L417p As),
jouwen:
WBD/WLD ó even gesloten als oo
jówen (L417p As),
ruisen:
WBD/WLD ó even gesloten als oo
róuse (L417p As)
|
Het ruisen van bomen (ruisen, ruizelen, reuzelen, snirsen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|