18952 |
schelm |
brak:
bràw-k (L417p As),
clown:
kloon (L417p As),
fareur (fr.):
fàrsèùr (L417p As),
grappenmaker:
gràppemééker (L417p As),
loebas:
loebas (L417p As),
rekel:
réékel (L417p As),
schelm:
sjelm (L417p As),
Det hauw mich dèè sjelm fi-jn gelapt
sjelm (L417p As)
|
een persoon die allerlei streken uithaalt op een grappige manier en daarmee geen kwade bedoelingen heeft [kufer, rakker, rekel, schelm, dianter, loebas, brak] [N 85 (1981)] || slimme guit
III-1-4
|
24897 |
schemeren |
schemeren:
sjēmere (L417p As),
sjīēmere (L417p As),
(s morgens en s avonds).
sjēmere (L417p As)
|
donker worden [duisteren] [N 91 (1982)] || het aanbreken van de dag [lamieren, krieken] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20510 |
schenkel |
ijsbeen:
wordt samen met ander vlees van mindere kwaliteit en het bloed gemengd met boekweitmeel, verwerkt tot bloedworst
ī.s˂beͅ.i̯n (L417p As),
schenk:
sjènk (L417p As),
schonkenheesje:
sjònkehiêske (L417p As)
|
schenkel, gedeelte van de achterpoot van een varken tussen de ham en de voet [Goossens 1a (1955)] || schenkel; Hoe noemt U: Het onderste gedeelte van de achterpoot van een rund met het vlees eraan (schinkel, schenkel, bout, schenk, schonk) [N 80 (1980)] || schenkelhieltje van de ham
III-2-3
|
19564 |
schenkkan |
karaf:
Tafelfles voor water, wijn, likeur
kraf (L417p As)
|
karaf
III-2-1
|
26652 |
schep |
schepper:
šø̜pǝr (L417p As)
|
De schep waarmee het scheploon genomen werd. De schepper die men in l 415 gebruikte, was een maat die geijkt moest worden. In Q 99* was geen schep aanwezig; de molenaar nam 5 kg per 100. [N O, 38j; Jan 268 add.; Coe 253 add.; Grof 292; monogr.]
II-3
|
25257 |
schepel, maat van 100 liter |
schepel:
(= schep voor meel).
sjīēpel (L417p As),
vat:
(bijv. 60 liter bier).
vaat (L417p As)
|
de maat die een inhoud aangeeft van 100 liter [schepel] [N 91 (1982)] || inhoudsmaat: vat; een vochtmaat van ongeveer 1 hl.
III-4-4
|
26654 |
schepkist |
duivelskist:
divǝlskest (L417p As),
dī.vǝlskist (L417p As)
|
De kist waarin de molenaar het schepmeel verzamelde. Het woordtype duivelskist was een schertsende benaming waarmee werd gesuggereerd dat de molenaar de inhoud van de kist op oneerlijke wijze had verkregen. [Jan 273; Coe 257; Grof 293; JG 1a; JG 1b; monogr.]
II-3
|
26651 |
schepmeel |
schepmeel:
šø̜pmę̄.l (L417p As),
šępmę̄.l (L417p As)
|
De hoeveelheid meel die de molenaar mocht scheppen. In Belgisch Limburg maakten slechts weinig informanten onderscheid tussen stofmeel en schepmeel. De meeste molenaars telden beide samen, zodat ze één grotere hoeveelheid kregen die ze voor zichzelf mochten afhouden. De overkoepelende benaming was in zoɛn geval stubmeel. Het woordtype stubmeel komt behalve in dit lemma dan ook voor in het lemma ɛstuifmeel, stofmeelɛ.' [Vds 169; Jan 270; Coe 252; Grof 291]
II-3
|
17829 |
scheppen |
scheppen:
schəppen (L417p As),
šø̜pǝ (L417p As),
šępǝ (L417p As),
šɛpǝ (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Eisden])
|
Maalloon scheppen met behulp van de schep. Het aantal kiloɛs dat per 100 kg mocht worden geschept, is, voorzover opgegeven, achter de betrokken plaatsnummers vermeld. Zie ook het lemma ɛmaalloon, maalgeldɛ. In l 270 was het scheppen tot rond 1910 gebruikelijk.' [N O, 38i; JG 1b; Vds 170; Jan 268; Coe 253; Coe 256; monogr.; A 42A, 48] || scheppen [ZND 25 (1937)] || Stenen of kolen met de schop laden. [N 95, 503; N 95, 501; N 95, 202; monogr.; Vwo 682; Vwo 768]
II-3, II-5, III-1-2
|
18298 |
scheren |
scheren:
sjèère (L417p As)
|
scheren [inf.] [ZND 06 (1924)]
III-1-3
|