33981 |
singel |
buikriem:
bū.krē.m (L417p As),
singel:
seŋǝl (L417p As
[(rijzadel)]
)
|
Riem die het zadel op zijn plaats houdt. Hij is aan de zijkanten van het zadel vastgehecht en wordt onder de buik van het paard door middel van een gesp gesloten. [JG 1a, 1b; N 13, 72; monogr.]
I-10
|
23400 |
sint-jozefbeeld |
sint-jozef:
sint juuzef (L417p As)
|
Een beeld van de H. Jozef. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23286 |
sint-pieter te rome |
sint-pieter:
sint-pieêter (L417p As)
|
Sint-Pieter. [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
19420 |
sintel |
koek:
kook (L417p As),
sintel:
zintels (L417p As)
|
Geheel of halfuitgebrand samengesmolten stuk steenkool (sintel, singel, slak) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
22703 |
sinterklaas |
sinterklaas:
sinterkloas (L417p As, ...
L417p As)
|
Sint-Niklaas. [ZND 06 (1924)]
III-3-2, III-3-3
|
25047 |
sissen |
sissen:
sissen (L417p As),
snirken:
(hoog).
snérke (L417p As),
tuiten:
(laag).
tóute (L417p As)
|
een scherp geluid voortbrengen door lucht of damp met kracht uit een nauwe opening te doen stromen [sissen, tissen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33587 |
sjalot |
sjarlot:
šərloͅtə (L417p As),
WBD/WLD
sjerlot (L417p As)
|
Een sjalot, een soort van kleine ui (sjalot, sjarlot, schaloeneke). [N 82 (1981)] || sjalotten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
21143 |
sjees |
sjees (<fr.):
sjīēs (L417p As)
|
een licht, hoog tweewielig rijtuig met een kap [sjees] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22408 |
sjoelbak |
sjoelbak:
Recent.
sjoelbak (L417p As)
|
het spel waarbij gebruik gemaakt wordt van een lange bak, aan het ene eind open en met aan het andere eind vakjes waarin schijven schuivend geworpen moeten worden [sjoelbakken, sjoelen, bakken] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
33550 |
sla, algemeen |
salade:
slaai (L417p As),
slā.i (L417p As)
|
[Goossens 1b (1960)]sla
I-7
|