e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=As

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slaperig moeg: meeg (As), slaap: slaop (As), slaapachtig: slaopèchtig (As), slaperig: slaoperig (As) Slaperig: geneigd zijn tot slapen (slaperig, dommelig, dwaas, vaakluis). [N 84 (1981)] III-1-2
slappe koffie merenzeik: mèrezeik (As) nogal slappe koffie of thee III-2-3
slecht dak los dak: ǫs dāk (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Winterslag, Waterschei]) Een slecht dak laat bij het afkloppen een dof geluid horen. Het heeft loszittend gesteente. [N 95, 891; monogr.] II-5
slecht gesneden hengst piet: pit (As) Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.] I-9
slecht groeien achterblijven: àchterbli-jve (As), een krauwel blijven: ne kràwel bli-jve (As) Slecht groeien, gezegd van een kind (kooieren). [N 84 (1981)] III-1-1
slecht mens, slechte kerel schobbejak: sjóbbejàk (As), schobberd: sjóbberd (As), schuifel: (ook afstotelijk voorkomen).  sji-jfel (As), slechterik: slèchterik (As), voyou (fr.): Fr. voyou Pas mè good op, want dèè vent is eine echte vejuw  vejûw (As) iemand met een slecht karakter [schoef, schobbert, ontmens, galgenaas, slechterik, schoefel] [N 85 (1981)] || schurk, ploert III-1-4
slecht weer, hondenweer ruw (weer): ("vandaag is t ne rówe").  rów (As), smerig (weer): smīērig (As), vies (weer): vies (As), vuil: vówl (As) ruw en regenachtig, gezegd van het weer [lobbig, schouw] [N 81 (1980)] || slecht, gezegd van het weer [skeut, vut] [N 81 (1980)] III-4-4
slechte schoenmaker vodderaar: vodǝrę̄r (As) Schoenmaker die zijn vak niet verstaat. [N 60, 216c] II-10
slechte speler klommelaar: Wie kansen verspeelt.  klómmelaer (As), sukkelaar: siGeleer (As), voddenpie: voddepiej (As) een slechte speler [kruk] [N 112 (2006)] || Een slechte speler [kruk]. [N 88 (1982)] III-3-2
slechtgehumeurd (zijn) grommelachtig: grómmelechtig (As, ... ), grómmelèchtig (As), kniezerig: kni-jzerig (As), knijzig: kni-jzig (As), knorrig: knórrig (As), konijns: Ze waas ziêker möt hèèr linkerbein opgestange, zuu kni-jns waas ze  kni-jns (As), kortaf: kòrtaaf (As), kortgebonden: kòrt gebónne (As), krikkelachtig: krēkelèchtig (As), lastig: lestig (As), nors: nórs (As, ... ), slechtgezind: slècht gezind (As) knorrig of boos zonder dat daar een geldige reden voor is [kummelijk, grimmig, gemelijk, gaperig] [N 85 (1981)] || lastig, grommelend || slecht gehumeurd, een slecht humeur hebbend [druilig, miezig, dof, paf, chagrijnig] [N 85 (1981)] || uit zijn humeur, brommig, knorrig [miezerig] [N 85 (1981)] || uit zijn humeur, knorrig [gallig, gichtig, drollig, knorrig] [N 85 (1981)] III-1-4