id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
24249 | spreeuw | spreeuw: spreef (As), sprieëf (As), spriêf (As) | spreeuw [Willems (1885)], [ZND 07 (1924)] III-4-1 |
21352 | spreken, praten | spreken: hè kan vlaams (spreken) (As) | Hij kan Vlaams (Diets, Duuts) praten. [ZND 08 (1925)] III-3-1 |
24994 | sprenkelen | sprenkelen: sprénkele (As) | druppelsgewijze uitstrooien, uitgieten [spuiten, sprenkelen, sprengen] [N 91 (1982)] III-4-4 |
17818 | springen | springen: sprəngen (As) | springen [ZND 25 (1937)] III-1-2 |
27839 | springstof | poeder: pujǝr (As [(Zwartberg / Waterschei)] [Zwartberg]) | Ontplofbare stof die wordt gebruikt voor het schieten. De springstoffen worden verdeeld in drie klassen: dynamiet, brisante springstoffen en S.G.P. springstoffen (Defoin pag. 138). Zie ook de semantische toelichting bij het lemma Veiligheidsspringstof. Wat betreft het woordtype "poeder", deze term was oorspronkelijk van toepassing op springstof die niet in patronen verpakt werd. Deze wordt nu haast niet meer gebruikt maar de benaming is blijven bestaan voor springstof in het algemeen. [N 95, 419; N 95, 420; monogr.; Vwo 609] II-5 |
24609 | springzaad | balsemien: WBD/WLD bàlsəmĭĕn (As) | Balsemien (impatiëns balsemina). De bovenste bladeren niet in kransen om de stengel. De stengel groeit rechtopstaand, meestal weinig vertakt en ongeveer 1/2 m hoog of lager. De bloemen zijn rood, wit of gevlekt, haast altijd …gevuld", alleenstaand of in g [N 92 (1982)] III-4-3 |
24382 | sprinkhaan | sprinkhaan: spraenkhân (As) | sprinkhaan [Willems (1885)] III-4-2 |
17915 | sprokkelen | (hout) rapen: hòut rape (As), hout trekken: #NAME? (hòut trekke) (As) | Sprokkelen: gevallen, dor hout zoeken (sprokkelen, stekkeren). [N 84 (1981)] III-1-2 |
21545 | sprookje | sprookje: sprōēkske (As), vertelseltje: vertélselke (As) | een kindervertelsel [spruik] [N 87 (1981)] III-3-1 |
24516 | spruiten, uitbotten | spruiten: sprûte (As), struiken: strûke (As), uitlopen: WBD/WLD ó even gesloten als oo ówtlòwpe (As) | schieten, scheuten krijgen || spruiten, uitschieten || Uitlopers krijgen, loten vormen, gezegd van planten, bomen (spruiten, uitbotten). [N 82 (1981)] III-4-3 |