21487 |
stempelen |
doppen:
dòppe (L417p As)
|
het laten afstempelen door een werkloze van een formulier als bewijs dat hij geen regelmatige arbeid verricht heeft [doppen, stempelen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22663 |
stemvork |
stemvork:
stèmvèrk (L417p As),
toongaffel:
tungafəl (L417p As)
|
het instrument in de vorm van een U-vormig omgebogen stalen stang waarmee men een onveranderlijke toon voortbrengt die geschikt is om instrumenten te stemmen [toonijzer, stemvork] [N 112 (2006)] || Het instrument in de vorm van een U-vormig omgebogen stalen stang waarmee men een onveranderlijke toon voortbrengt die geschikt is om instrumenten te stemmen [toonijzer, stemvork]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
19893 |
stenen omheining |
scheidingmuur:
sjejingmoor (L417p As)
|
een schutting of omheining van steen (schans, schrans, beer) [N 90 (1982)]
III-2-1
|
32971 |
stengel, steel |
stengel:
stɛŋǝl (L417p As)
|
Stengel, als deel van een plant. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
20323 |
sterven |
creperen:
WBD/WLD
krepéére (L417p As),
creveren:
WBD/WLD
krevéére (L417p As),
kapotgaan:
WBD/WLD
kepotgōēn (L417p As)
|
Hoe noemt u sterven, gezegd van dieren (kreperen, kapotgaan, doodgaan) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
25195 |
sterx |
ster:
star (L417p As)
|
ster [ZND 07 (1924)]
III-4-4
|
21116 |
stevig, gezegd van voedsel |
degelijk:
dèjgelik (L417p As),
goed:
good (L417p As),
sterk:
sterk (L417p As),
straf:
straf (L417p As)
|
stevig, gezegd van voedsel (straf) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
20340 |
stiefmoeder |
stiefmoeder:
steefmoeder (L417p As)
|
stiefmoeder [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
20339 |
stiefvader |
stiefvader:
steefvader (L417p As)
|
stiefvader [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
19308 |
stiekem |
geniepig:
genĭĕpig (L417p As, ...
L417p As),
ook materiaal znd 1u, 65
geniepig (L417p As),
heimelijk:
hèjmelik (L417p As, ...
L417p As),
in alle stilte:
in àlle stilte (L417p As),
loens:
lŏĕns (L417p As, ...
L417p As),
met stille trom:
met stil tróm (L417p As),
stiekem:
stiekim (L417p As, ...
L417p As)
|
boosaardige streken in het geheim bedrijvend [heimelijk, geniepig, gniep, stiekem] [N 85 (1981)] || geniepig [ZND 01 (1922)] || niet laten blijken dat iets bekend is of plaats vindt, in het geheim dingen doend [stiekem, heimelijk, tersmuiks] [N 85 (1981)]
III-1-4
|