e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=As

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stuifsneeuw stofsneeuw: waait binnen.  stóf snīē (As) verschillende soorten sneeuw [spuwsneeuw, watersneeuw] [N 81 (1980)] III-4-4
stuifzand papzand: (nat gevonden, gedroogd - stoelen schuren).  pàpzànd (As) stuifzand, zeer fijn zand dat gemakkelijk stuift [vliegzand, stobber] [N 81 (1980)] III-4-4
stuifzwam poffer: WBD/WLD  póffer (As) Stuifzwam: het vruchtlichaam is ei- tot peervormig en scheurt bij rijpheid van de sporen aan de top open; de jonge exemplaren zijn eetbaar (stuifbal, aardbuil, wolfsvrees, domper, foens, poefer, bovist). [N 92 (1982)] III-4-3
stuiken butsjeschieten: bówtske sjete (As), kuiltjegooien: kielke goeje (As), stuiken: stukǝ(n) (As) Het gelijkmaken van het stoppeleinde, de onderkant van de schoof, door deze op de grond de stuiten. [JG 1a, 1b] || knikkers in een kuiltje gooien [stoeken, stuiten] [N 112 (2006)] || Knikkers in een kuiltje gooien [stoeken, stuiten]. [N 88 (1982)] I-4, III-3-2
stuiken (stoten) stoten: stoeëten (As) Stuiken (= stooten). [Willems (1885)] III-3-2
stuipen convulsies: kónvulsies (As), stuipen: de sti-jpe hébbe (As), stij-jpe (As) stuipen: De stuipen hebben: een aanval van stuipen hebben (spinneweven, spinnevoeten, stuiptrekken, in de gaven liggen). [N 84 (1981)] || stuipen: Plotselinge spiersamentrekkingen, vaak samen met bewustloosheid; stuipen (stuipen, gaven, convulsies). [N 84 (1981)] III-1-2
stuiven van droog zand of stof stoffen: stoĕffe (As) stuiven [ZND 07 (1924)] III-4-4
stuk stock: stǫk (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Zwartberg]) De hoeveelheid kolen die door één mijnwerker in één dienst, soms door twee mijnwerkers in twee opeenvolgende diensten, moet worden gewonnen. "Iedere kolenhouwer neemt gewoonlijk een drietal meter frontlengte voor zijn rekening. De aan elke houwer toegewezen taak heet stoklengte en wordt bij het einde van de dienst door stokmeters nauwkeurig nagemeten zodat het taakloon kan berekend worden" (Defoin pag. 86). [N 95, 482; N 95, 379; monogr.; Vwo 591; Vwo 749] II-5
stuk boomstam blok: blǫk (As), knab: knap (As  [(stuk met kleine diameter)]  ) Stuk van een doorgezaagde boomstam. Zie ook het lemma ɛbollenɛ in de paragraaf over de vaktaal van de kuiper en ɛbolɛ in de paragraaf over de vaktaal van de klompenmaker.' [N 50, 16b; N 75, 115c] II-12
stuntelen averechts zijn: ééverechs zeen (As), chipoteren (<fr.): bli-jve sjippotéére (As), hampelen: Waat zitste doa te hampele! Doog het dan toch op ein ander maneer  hampele (As), niet avanceren: neet àvəséére (As), niet vooruitkomen: neet vrówtkōēme (As) moeizaam met iets bezig zijn zonder veel te vorderen [haspelen, stuntelen, frotten] [N 85 (1981)] || onhandig te werk gaan || verkeerd handelen, niet op de goede manier maken [verkerven] [N 85 (1981)] III-1-4