22429 |
tegen de bal schoppen |
schoppen:
sjoppe (L417p As),
sjotten:
sjotte (L417p As),
stampen:
stampe (L417p As)
|
Tegen de bal schoppen in het voetbalspel [schoppen, trappen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
28831 |
tegen de vleug |
tegendraads:
tīxǝdrǭts (L417p As)
|
Tegen de richting in waarin vezels of draden van een weefsel liggen. [N 59, 40a]
II-7
|
28349 |
tegencilinder |
tegencilinder:
tīgǝselendǝr (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Emma])
|
De tegencilinder van de schudgootmotor. De invuller uit Q 15 merkt daarover op dat de tegencilinder alleen een luchtinlaat had. De lucht werd dus gecomprimeerd bij de optrekkende slag van de motor en gaf tegendruk om het geheel weer in de beginstand te brengen wanneer de motor de neergaande slag maakte. Soms werd een tegenmotor gebruikt als tegencilinder. De opgaven "bletser" van dezelfde respondent is terug te voeren op het feit dat zo''n tegencilinder een keffend geluid maakte. [N 95, 629; N 95, 613]
II-5
|
32152 |
tegenfineer |
camelot:
kamǝlot (L417p As),
rebut:
rábyt (L417p As)
|
Fineer van slechte kwaliteit dat men tegen de achterkant van het werkstuk plakt om het ongelijkmatig werken van de ondergrond tegen te gaan. Het aanbrengen van tegenfineer werd in Bilzen (Q 83) contreplekkeren (kǭntrǝplękiǝrǝ) genoemd. [N 56, 15]
II-12
|
21884 |
tegenvaller |
stuk uit zijn portemonnee (<fr.):
sték ówt zinne portemonnee (L417p As)
|
een zwaar geldelijk verlies [krook] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21998 |
tegenwind |
wind op kop:
də dówvə vleegə mét wénd òp kòp (L417p As),
wènt op kop (L417p As)
|
Hoe zegt men: de duiven vliegen met de wind tegen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21210 |
telefoon |
telefoon:
tillefoon (L417p As)
|
het toestel om de menselijke stem over te brengen [telefoon] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21211 |
telefooncel |
telefoonkotje:
tillefoonkòtje (L417p As)
|
het kleine vertrek van waaruit men kan telefoneren [telefooncel, cel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21208 |
telegram |
telegram:
tillegràm (L417p As)
|
een per telegraaf overgebracht bericht [telegram, draadbericht] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32965 |
telen, verbouwen |
kweken:
kwēkǝ (L417p As)
|
Het voor gebruik tot ontwikkeling brengen van een gewas. Zie ook de meer specifieke lemma''s ''zaaien'' (2.1) en ''poten, planten'' in aflevering I.5. Voor twachten zie Rutten, Haspengouwsch Idioticon 239: "winnen van zaad". [N Q, 9; L 1 a-m; S 20; Wi 43; monogr.]
I-4
|