22208 |
wedstrijdduif: luikse duif |
luikse duif:
Opm. v.d. invuller: = dóuf van BrÔ´kø´; dikke kop met versierselen
Li-jksə dóuf (L417p As)
|
Kent U daarin diverse variëteiten of rassen? Welke? Geef naam en eigenschappen. [N 93 (1983)]
III-3-2
|
20435 |
weduwe |
wedevrouw:
wedevrouw (L417p As),
weef:
weef (L417p As)
|
weduwe [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|
20451 |
weduwnaar |
wedeman:
wedeman (L417p As),
wevenaar:
wevenèèr (L417p As),
wevenéér (L417p As)
|
weduwnaar [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|
21973 |
weduwschapsspel |
weduwschap:
doevinne op wedewschap (L417p As),
spīēlə òp weedəsjàp (L417p As),
wedewschap (L417p As),
weedəsjàp (L417p As),
wijvenaar:
wéveneir (L417p As)
|
Bij gepaarde duiven, even voor het inkorven, wordt aan de in te korven duif de partner getoond (weduwschapspel)? [N 93 (1983)] || Hoe heet dit spel als de doffer thuis blijft? [N 93 (1983)] || Hoe heet dit spel als de duivin thuis blijft? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21974 |
weduwschapsspel met duivin |
met wijfduivinnen spelen:
spīēlə mèt weefduvinnə (L417p As)
|
Hoe heet dit spel als de doffer thuis blijft? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
18275 |
weefsel, stof |
stof:
kort uitgesproken
stoef (L417p As)
|
de stof (het goed) [ZND 07 (1924)]
III-1-3
|
33821 |
week in de muil |
gevoelig:
gǝvē.lex (L417p As),
zwak in de muil:
zwā.k˱ ęn ǝ mul (L417p As)
|
Gevoelig in de mond voor de druk van het gebit, vooral bij jonge paarden. [JG 1a; N 8, 64f]
I-9
|
18166 |
weer genezen |
terug op zijn stokken:
treg op z`n stékke (L417p As)
|
Genezen: hersteld, beter (klaar). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19346 |
weerbarstig |
contraire (fr.):
kóntréér (L417p As),
dwars:
dwars (L417p As),
koppig:
keppig (L417p As),
steunig:
sti-jnig (L417p As),
wars:
wéérs (L417p As),
wèèrsen iêzel, deste bös
wèèrs (L417p As)
|
dwars, koppig || zich niet schikken, weerbarstig [dwars, nippig, contrare] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25110 |
weerlichtx |
weerlicht:
(substantief).
wéérleecht (L417p As)
|
bliksemen aan de horizon zodat alleen de weerschijn zichtbaar is zonder dat de donder gehoord wordt [weerlichten, heilichten] [N 81 (1980)]
III-4-4
|