21604 |
werkdag, weekdag |
werkendag:
werkedaag (L417p As)
|
werkdag [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
19132 |
werken |
werken:
werke (L417p As, ...
L417p As),
wɛrkə (L417p As)
|
arbeid verrichten [werken, arbeiden, wrochten] [N 85 (1981)] || geregelde arbeid verrichten; zijn taak, beroep of bedrijf uitoefenen [werken, arbeiden, wrochten] [N 89 (1982)] || werken [RND]
III-3-1
|
33336 |
werken op de boerderij |
schommelen:
šomǝlǝ (L417p As),
wroeten:
vrētǝ (L417p As)
|
Ook te verstaan als het doen van huishoudelijk werk in het boerenbedrijf. De belangrijkste termen in taalgeografische zin zijn ongetwijfeld schommelen en keuteren; deze zijn dan ook in kaart gebracht; vergelijk nog de behandeling van schommelen in Goossens 1963b. De op Nederlandse bodem ontstane afleiding labeuren van het Franse leenwoord labeur is in de semasiologische kaart 5 ondergebracht. Verreweg het grootste deel van de andere opgaven zijn expressief geladen uitdrukkingen met velerlei connotaties voor "hard werken, zich afsloven" in het algemeen. [JG 1b; L 8, 149, S 47; monogr. add. uit N 5A, 95a; L 37, 11c]
I-6
|
18915 |
werklustig |
courageux:
koerazjeus (L417p As),
ijverig:
hè is ieverig (L417p As),
werklastig:
wèrkléstig (L417p As)
|
hoe drukt ge uit in uw dialect: hij is moedig aan het werk, hij is niet bang voor zijn moeite. [ZND 39 (1942)] || niet bang voor moeite [moedig, dapper] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
27637 |
werknummer |
nommer:
nomǝr (L417p As
[(Zwartberg / Winterslag)]
[Maurits])
|
Het werknummer van de mijnwerker dat onder meer op zijn gereedschap, controlepenning en mijnlamp staat. Het nummer is ook van belang in verband met de loonlijst. [N 95, 987; monogr.]
II-5
|
27685 |
werkplaats |
atelier:
atǝljē (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Eisden])
|
[N 95, 10]
II-5
|
18305 |
werkschoen |
werkschoen:
werksjoon (L417p As)
|
Een ruwgemaakte, vetleren schoen, zwaar van kaliber en oerdegelijk, bedoeld voor de boeren bij het landwerk (ploegschoen, sokschoen?) Hoe ziet deze er uit? [N 60 (1973)]
III-1-3
|
25570 |
werktafel |
werktafel:
węrktǭfǝl (L417p As)
|
Het lage tafeltje waaraan de schoenmaker, op een werkstoel of kruk gezeten, werkt en waarop hij het gereedschap, speldnagels en dergelijke legt. Zie afb. 13. [N 60, 193a]
II-10
|
24330 |
werpen van jongen |
jongen:
WBD/WLD ó even gesloten als oo
jónge (L417p As),
kalven:
WBD/WLD (kalven)
kauve (L417p As),
lammen:
WBD/WLD (een lam ter wereld btrengen)
làmme (L417p As),
veulenen:
WBD/WLD (een veulen ter wereld brengen)
vīēlene (L417p As)
|
Hoe noemt u een jong ter wereld brengen (jongen, moederen) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
25135 |
wervelwind |
windhoos:
weͅnthōs (L417p As)
|
Wervelwind. Hoe noemt men een ronddraaiende wind, die stof en zand van de grond doet opwervelen of water als een zuil omhoogzuigt ? (Nederl. wervelwind, in heviger vorm wel cycloon. N.B. Het Zeeuws-vlaamse nikkelstaart, het Drentse nokstaart, enz. doen ve [ZND 49 (1958)]
III-4-4
|