e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=As

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wrevelig (zijn) gauw geraakt: gàw geraakt (As), mopperend: mópperend (As), rap op zijn paard: ràp op ze péérd (As), wrevelig: vrēvelig (As) gemakkelijk te ontstemmen, een beetje knorrig [wrevelig, monkachtig] [N 85 (1981)] III-1-4
wrijven feulezen: Bij meisjes  feuleze (As), fommelen: Bij meisjes  fóumele (As), wrijven: vri-jve (As), vrieven (As, ... ) wrijven [ZND 25 (1937)], [ZND m] || Wrijven: met de hand herhaaldelijk over iets strijken (wrijven, frotteren). [N 84 (1981)] III-1-2
wringen wringen: vraengen (As), vrènge (As), wrəngen (As) wringen [ZND 25 (1937)], [ZND m] || Wringen: met een draaiende beweging samendrukken (wringen, wreken, wroeten) (of: wroeken?). [N 84 (1981)] III-1-2
wroeten razen: rǭzǝ (As), wroetelen: wréétele (As), wroeten: vrētǝ (As) Met de snuit in de grond wroeten, gezegd van het varken. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b, 2c; L monogr.; Wi 56; S 45; monogr.] || Wroeten: al woelend en zoekend graven in de grond (modden, wroeten, woelen). [N 84 (1981)] I-12, III-1-2
wrokken wrok hebben: wròk hébbe (As), wrok koesteren: wròk koostere (As) een bitter gevoel hebben wegens aangedaan leed of onrecht, ook tegen de veroorzaker daarvan [wrokken, wringen] [N 85 (1981)] III-3-1
wulp kluut: kli-jt (As) wulp III-4-1
wulps losbandig: zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  lòsbàndig (As), werelds: zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  wééreld (As), wulps: zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  wulps (As) wellustig, vervuld van sterk zinnelijk genoegen [wulps, wuft, wups, vet] [N 85 (1981)] III-1-4
zaad, zaaigoed zaad: zǭt (As), zaadgoed: zǭt˲gōt (As), zaadje: zɛ̄tskǝ (As) Hetgeen men uitstrooit, zaait op het land; de verzamelnaam. Zie voor het enkelvoudige begrip "zaadje" achterin het lemma. Vergelijk ook het lemma graankorrel (2.6). De typen gezaads en gezaams worden voornamelijk gebruikt voor (tuin)zaden. (m) achter de plaatscode geeft aan dat uitdrukkelijk is opgegeven dat ''zaad'' er een "de-woord" is. [N M, 22; JG 1a, 1b; Wi 5; RND 111; monogr.] I-4
zaadeg zaad[eg]: zǭt˱[eg] (As  [(vierkant)]  ), zaai[eg]: zɛi̯[eg] (As) Met zaadeg wordt de eg bedoeld waarmee men het (meestal met de hand) gezaaide graan in de aarde werkt. Daarvoor had men vroeger vaak een aparte driehoekige, vierkante of trapeziumvormige houten eg, die later geheel in ijzer was uitgevoerd. Als zaadeg werd in latere tijden een combinatie van 3 of 4 eggetjes gebruikt. Als men voor de verschillende egwerkzaamheden maar één eg ter beschikking had, spande men deze bij het ondereggen van zaak "bot" aan. Voor zover er bijzonderheden omtrent de vorm (‚àÜ, vierkant, –î ), het materiaal en het aantal tanden van deze eg werden opgegeven, zijn deze achter de betrokken plaatsnummers vermeld. Voor zaadeg opgegeven benamingen die meer op de vorm van deze eg wijzen of op het materiaal waaruit deze vervaardigd is, zijn aan het einde van het lemma geplaatst. Wat bedoeld wordt met ''eg'' en ''eg'' is aangegeven in de toelichting bij het lemma ''eg''.' [JG 1a + 1b + 1c + 2c; N 11, 71; N 11A, 159; N J, 10 add.; N P, 15 + 16 add.; A 13, 16b; div.; monogr.] I-2
zaag zeeg: zē̜x (As), zę̄x (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Maurits]) Snijwerktuig, dat bestaat uit een platte strook staal die aan één zijde van tanden voorzien is. De strook is bevestigd in een handvat of in een spanraam. Zie ook de lemmata ɛhandzaagɛ en ɛspanzaagɛ.' [S 45; L 8, 101; N 53, 1a; monogr.] || Werktuig, voornamelijk gebruikt om houten ondersteuningen op maat te zagen. [N 95, 737; monogr.] II-12, II-5