18034 |
braken |
braken:
braken (L417p As),
kotsen wordt niet gebruikt
braken (L417p As),
overgeven:
kotsen wordt niet gebruikt
evergève (L417p As),
kotsen wordt volgens de informant niet gebruikt.
evergève (L417p As)
|
braken (overgeven, kotsen) [ZND 01 (1922)] || kotsen (braken) [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
19860 |
branden |
branden:
branə (L417p As),
Ki-jk maar good ût deste doa di-jn vinger neet aan (ver)bran(d)s: let op dat je daarmee niet bedrogen uit komt Gèè köntsj doaviêr waal èè kèèrske loate branne: voor het verloop daarvan kun je wel erg dankbaar zijn
branne (L417p As)
|
branden [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
19674 |
brander van een lamp |
bek:
bek (L417p As)
|
brander (van een lamp) [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
19635 |
brandhout |
brandhout:
brandhout (L417p As, ...
L417p As,
L417p As),
finkelhout:
(smal).
vinkəlhòut (L417p As),
haardvuurhout:
(40-50 cm.).
haartveerhòut (L417p As),
knabben:
knap (L417p As),
meterhout:
Zo wordt het weleens genoemd.
méétərhout (L417p As),
spalken:
(1 m. lang).
spalkə (L417p As),
stoofhout:
stoafhuit (L417p As),
vinkelhout:
Este neet oppast, dan maak ich vinkelhuit van dich: kijk maar uit, of ik zal je eens duchtig de les spellen
vinkelhuit (L417p As)
|
[ZND 01 (1922)]brandhout [ZND 01 (1922)] || brandhout; klein hout voor de kachel [ZND 22 (1936)] || Hoe noemt u: de houtsortering die ongeschikt is voor andere doeleinden dan brandstof [N 75 (1975)] || Hoe noemt u: gekloofd brandhout, meestal 1 oude el lang (verceelhout?) [N 75 (1975)] || sprokkelhout om er de kachel mee aan te maken || stuk (meestal gezaagd) hout als brandstof
I-7, III-2-1
|
23442 |
brandkast in de sacristie |
kluis:
kluus (L417p As)
|
De brandkast, kluis of safe, waarin de heilige vaten bewaard worden. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24875 |
brandnetel |
brandnetel:
brandnetel (L417p As),
brand˱nētǝl (L417p As),
netel:
netel (L417p As),
nētǝl (L417p As)
|
(brand)netel [ZND 01 (1922)] || Urtica L. Van dit zeer algemeen voorkomende onkruid bestaan er twee soorten: de grote brandnetel (Urtica dioica L.) en de kleine brandnetel (Urtica urens L.), die in praktijk eigenlijk niet van elkaar onderscheiden worden. De grote of groffe, die van 30 cm tot meer dan 2 m lang kan worden en hierbij afgebeeld is, groeit meer op stikstofrijke, vaak halfbeschaduwde vruchtbare gronden en stortplaatsen. De kleine of fijne -van 15 tot 60 cm hoog- meer op droge plaatsen, op bouwland en in moestuinen. Beide soorten hebben brandharen en grofgezaagde bladeren, die bij aanraking een brandend gevoel veroorzaken. De bloemen zien eruit als groenige trosjes, bij de grote tot enkele centimenters lang en hangend, en bloeien van juni, respectievelijk mei, tot de herfst. [A 13, 11; L 1, a-m; L 1u, 24; L 5, 15; L 15, 2; S 5; Gi 1, 14; monogr.; add. uit S 25; JG 1b]
I-5, III-4-3
|
21468 |
brandslang |
darm:
derm (L417p As)
|
de buis van soepele stof waardoor het water van een brandspuit geleid wordt [ader, darm] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19840 |
brandstof |
stokens:
genitiefsvorm Zuu èè gruut hûs kimt te deer aan stukes
stukes (L417p As)
|
het stoken
III-2-1
|
24306 |
brasem |
brasem:
WBD/WLD
braosim (L417p As)
|
Hoe noemt u de brasem: een zoet- en brak watervis die voorkomt in stilstaande tot traagstromende wateren. Het lichaam is hoog en zijdelings afgeplat. De buikvinnen staan achter de borstvinnen voor de rugvin. De anaalvin is sterk ingesneden. De bovenste he [N 83 (1981)]
III-4-2
|
21840 |
brassen |
de beest uithangen:
de bīēst ówthànge (L417p As),
lampetten:
Van Dale: lampetten, (gew.) (veel) drinken.
làmpètte (L417p As),
rouleren (<fr.):
Van Dale: rouleren, 3. (gew.) aan de rol zijn, stappen.
rŏĕléére (L417p As)
|
woest en wild leven, met veel cafés bezoeken [wilden] [N 87 (1981)]
III-3-1
|