e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=As

Overzicht

Gevonden: 5248
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
braken braken: braken (As), kotsen wordt niet gebruikt  braken (As), overgeven: kotsen wordt niet gebruikt  evergève (As), kotsen wordt volgens de informant niet gebruikt.  evergève (As) braken (overgeven, kotsen) [ZND 01 (1922)] || kotsen (braken) [ZND 01 (1922)] III-1-2
branden branden: branə (As), Ki-jk maar good ût deste doa di-jn vinger neet aan (ver)bran(d)s: let op dat je daarmee niet bedrogen uit komt Gèè köntsj doaviêr waal èè kèèrske loate branne: voor het verloop daarvan kun je wel erg dankbaar zijn  branne (As) branden [ZND 01 (1922)] III-2-1
brander van een lamp bek: bek (As) brander (van een lamp) [ZND 01 (1922)] III-2-1
brandhout brandhout: brandhout (As, ... ), finkelhout: (smal).  vinkəlhòut (As), haardvuurhout: (40-50 cm.).  haartveerhòut (As), knabben: knap (As), meterhout: Zo wordt het weleens genoemd.  méétərhout (As), spalken: (1 m. lang).  spalkə (As), stoofhout: stoafhuit (As), vinkelhout: Este neet oppast, dan maak ich vinkelhuit van dich: kijk maar uit, of ik zal je eens duchtig de les spellen  vinkelhuit (As) [ZND 01 (1922)]brandhout [ZND 01 (1922)] || brandhout; klein hout voor de kachel [ZND 22 (1936)] || Hoe noemt u: de houtsortering die ongeschikt is voor andere doeleinden dan brandstof [N 75 (1975)] || Hoe noemt u: gekloofd brandhout, meestal 1 oude el lang (verceelhout?) [N 75 (1975)] || sprokkelhout om er de kachel mee aan te maken || stuk (meestal gezaagd) hout als brandstof I-7, III-2-1
brandkast in de sacristie kluis: kluus (As) De brandkast, kluis of safe, waarin de heilige vaten bewaard worden. [N 96A (1989)] III-3-3
brandnetel brandnetel: brandnetel (As), brand˱nētǝl (As), netel: netel (As), nētǝl (As) (brand)netel [ZND 01 (1922)] || Urtica L. Van dit zeer algemeen voorkomende onkruid bestaan er twee soorten: de grote brandnetel (Urtica dioica L.) en de kleine brandnetel (Urtica urens L.), die in praktijk eigenlijk niet van elkaar onderscheiden worden. De grote of groffe, die van 30 cm tot meer dan 2 m lang kan worden en hierbij afgebeeld is, groeit meer op stikstofrijke, vaak halfbeschaduwde vruchtbare gronden en stortplaatsen. De kleine of fijne -van 15 tot 60 cm hoog- meer op droge plaatsen, op bouwland en in moestuinen. Beide soorten hebben brandharen en grofgezaagde bladeren, die bij aanraking een brandend gevoel veroorzaken. De bloemen zien eruit als groenige trosjes, bij de grote tot enkele centimenters lang en hangend, en bloeien van juni, respectievelijk mei, tot de herfst. [A 13, 11; L 1, a-m; L 1u, 24; L 5, 15; L 15, 2; S 5; Gi 1, 14; monogr.; add. uit S 25; JG 1b] I-5, III-4-3
brandslang darm: derm (As) de buis van soepele stof waardoor het water van een brandspuit geleid wordt [ader, darm] [N 90 (1982)] III-3-1
brandstof stokens: genitiefsvorm Zuu èè gruut hûs kimt te deer aan stukes  stukes (As) het stoken III-2-1
brasem brasem: WBD/WLD  braosim (As) Hoe noemt u de brasem: een zoet- en brak watervis die voorkomt in stilstaande tot traagstromende wateren. Het lichaam is hoog en zijdelings afgeplat. De buikvinnen staan achter de borstvinnen voor de rugvin. De anaalvin is sterk ingesneden. De bovenste he [N 83 (1981)] III-4-2
brassen de beest uithangen: de bīēst ówthànge (As), lampetten: Van Dale: lampetten, (gew.) (veel) drinken.  làmpètte (As), rouleren (<fr.): Van Dale: rouleren, 3. (gew.) aan de rol zijn, stappen.  rŏĕléére (As) woest en wild leven, met veel cafés bezoeken [wilden] [N 87 (1981)] III-3-1