e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=As

Overzicht

Gevonden: 5248
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
burries van de landrol burriën: bęrǝgǝ (As) De beide bomen aan het raam van de ijzeren rol, waartussen het paard wordt ingespannen. [JG 1a; N 11A, 185d; monogr.] I-2
buskruit buskruit: buskróut (As), kruit: króut (As), poeder: pŏĕier (As), pulver (<lat.): polfer (As) buskruit [ZND 01 (1922)] || licht ontbrandbaar, ontplofbaar mengsel dat o.a. gebruikt wordt voor het afschieten van vuurwapens [buskruit, kruit, poeder] [N 90 (1982)] III-3-1
bussel geharkte aren scharbussel: šarbęsǝl (As), scharsel: šarsǝl (As) De bussel aren die door het naharken of nascharren wordt bijeengebracht. Doorgaans wordt deze bussel gebonden met een band, maar in het noordelijke Truierlands wordt opgemerkt dat een dergelijke bussel los op de kar of in de stuik werd bijgestoken. Vergelijk ook de lemma''s ''bussel kort stro'' (6.1.29) en ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4). [N 15, 38d; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
bussel kort stro krombussel: krǫmbęsǝl (As) Wanneer men het stro bijeengebonden heeft, ligt het graan op de dorsvloer, nog vermengd met eindjes kort stro, lege aren en kaf. Men harkt dan eerst de korte eindjes stro bijeen, en stopt deze in een bussel. Hier staan de benamingen voor deze bussel stro met harksel erin bijeen. [N 14, 29 en 33; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 48, 34.3b; Lu 2, 34.3b; monogr.; add. uit N 14, 25 en 28] I-4
bussel uitgedorst stro bussel: bęsǝl (As), schoof: šǫu̯.f (As) Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat] I-4
buur nabuur: naobər (As) iemand die naast ons woont [naober, buur, buurman] [N 90 (1982)] III-3-1
buurman buurmens: buurmensch (As), heͅt is van m`n noonk, van me moder, van buurminsch (As), gebuur: geboor (As), gebuur (As), nabuur: naobər (As) buurman [ZND 01 (1922)], [ZND 44 (1946)] || Het is van mn oom, van mn moeder, van buurman [ZND 44 (1946)] || iemand die naast ons woont [naober, buur, buurman] [N 90 (1982)] III-3-1
buurt geburen: gebore[n} (As), nabuur: naobər (As) buurt [ZND 01 (1922)] || het deel van een stad of dorp waarvan de bewoners elkaar goed kennen [buurt, gebuurt, geburen, naoberschap] [N 90 (1982)] III-3-1
buurten uchteren: ichtere (As) de avonden doorbrengen met praten en roken [kortavonden] [N 87 (1981)] III-3-1
caleidoscoop kijkdoos: kiekdoes (As) Een kijker die eenvoudige daarin gelegde kleurige voorwerpjes veelvoudig weerspiegelt en zo regelmatige bij de geringste beweging telkens afwisselende figuren vertoont [caleidoscoop, kijkbus]. [N 88 (1982)] III-3-2