28511 |
derdeling |
derdeling:
dɛ.rdǝleŋ (L417p As)
|
Derde zwerm of tweede nazwerm. Na de eerste nazwerm of de tweede zwerm kan enkele dagen later een tweede nazwerm volgen. [N 63, 29c; N 63, 37e; JG 1a+1b; JG 2b-5, 7; L 1a-m; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
20597 |
desemen |
desemen:
deiseme (L417p As),
dèjseme (L417p As)
|
desemen; Hoe noemt U: Zuurdeeg in het beslag voor brood doen, desemen (zuren, mengen, desemen, het zuur zetten) [N 80 (1980)] || zuurdeeg in het broodbeslag doen
III-2-3
|
19167 |
deugniet |
balenger:
cf. VD s.v. "belhamel"3. baldadige jongen, deugniet
bellenger (L417p As),
een verbasterd woord voor belhamel det dèè belhenger nûw ins alti-jd ri-jzing en ònvrèè moot stuke
belhenger (L417p As),
deugeniet:
dègeneet (L417p As, ...
L417p As),
dèjgeneet (L417p As),
Det menneke zitsj vol dègenetestriêke(deugenieterijen) Dû, klein dègeneetsje desde bös (schertsend)
dègeneet (L417p As),
ook materiaal znd 23,4
dēgeneet (L417p As),
hoerzak:
haorzàk (L417p As),
kwaad jong:
kaodjónk (L417p As),
kwakzalver:
kwàkzàlver (L417p As),
meester jan:
meisterjan (L417p As),
meester lap:
meisterlap (L417p As),
niksnuts:
niksnets (L417p As, ...
L417p As),
niksnuts (L417p As),
ondeugd:
fig Pak dich weg, stèk òndèèg deste bös
òndèègd (L417p As),
ondeugend kind:
ondiegend kènd (L417p As),
onnut:
ònnöt (L417p As),
onnutterik:
Waat hèèt mich dèèn ònnötterik weer gedoan
ònnötterik (L417p As),
pagadder:
pàgàdder (L417p As),
prengel:
prengel (L417p As),
rakkerskind:
ràkkerskénd (L417p As),
schelm:
sjelm (L417p As),
Samenst. sjelechtig, sjemeri-j
sjelm (L417p As),
snaak:
snaak (L417p As),
stinkerd:
stinkerd (L417p As),
stouterik:
stuiterik (L417p As),
strop:
hier hoort men ook de uitspr. strop
stròp (L417p As),
vaurien (fr.):
vàngaan (L417p As),
vlegeltje:
vliêgelke (L417p As)
|
belhamel || deugniet [ZND 01 (1922)] || deugniet, dief || deugniet, stout persoon || een kwajongen || een ondeugend kind [ZND 40 (1942)] || een ondeugend kind [stinkgat, deugniet] [N 85 (1981)] || een ondeugende jongen die allerlei streken uithaalt [pagadder, horzak, luifer] [N 85 (1981)] || gezegd van niet brave kinderen || kent ge ook een woord of uitdrukking met dezelfde betekenis zonder het woord kind, b.v. een ondeugd, of iets dergelijks ? [ZND 40 (1942)] || lomperd, vlegel || stouterik, deugniet
III-1-4
|
19684 |
deur |
deur:
diǝr (L417p As),
dīǝr (L417p As),
De köns hèèr gemekkelik ònder ein diêr duurtrèkke: zo mager is ze
diêr (L417p As)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]deur
II-9, III-2-1
|
19372 |
deurknop, deurklink |
klink:
klénk (L417p As)
|
Knop of handgreep waarmee men een deur opent of sluit (klink, kruk, knop) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
30357 |
deurkruk, deurklink |
klink:
klęŋk (L417p As)
|
Handvat met ijzeren pin dat door de deurstijl in het slot wordt gestoken en dient om de dagschoot van het slot terug te kunnen trekken. Zie ook het lemma 'Dagschoot'. In Q 95 werd het woord 'klink' zowel gebruikt voor de ring of kruk aan de buitenkant van een deur waarmee men het sluitijzer kon oplichten, als voor het sluitijzer aan de binnenkant van de deur. [N 54, 100; N 79, 8; monogr.; Vld.]
II-9
|
33451 |
deurtje in een poortvleugel |
klein deurtje:
klęi̯ dīǝ.rkǝ (L417p As)
|
Om aan personen toegang te verlenen en om dan niet de gehele vleugel te moeten openen is er in een poortvleugel vaak een deurtje, dat meestal niet tot beneden reikt, waardoor men echt binnen moet stappen. Vaak is het zo klein dat men slechts in gebukte houding er door kan. Meestal is de poortvleugel niet gehalveerd. Door de functionele overeenkomst zijn de benamingen soms ook in gebruik voor het onderste deel van een gehalveerde poortvleugel (zie het lemma "onderdeur", 4.1.9). Doorgaans is uit de benamingen voor dergelijke deurtjes in de poorten van schuur en stal op te maken waar ze zich bevinden. Toegevoegd zijn ook de enkele aparte benamingen voor de toegangsdeur náást de poort. Zie ook afbeelding 18.f bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42b; N 4, 38; JG 1a en 1b; monogr.; add. uit N 5A, 77d]
I-6
|
21493 |
deurwaarder |
deurwaarder:
dīērwaarder (L417p As)
|
de ambtenaar bij de rechtbank die belast is met de dienst op de terechtzittingen, het doen van aanzeggingen [bijv. van belastingschuld enz. [vorster, deurwaarder] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22378 |
diabolo |
diabolo:
diabolo (L417p As)
|
Het speelgoed, bestaande uit een dubbele blikken kegel die men al draaiende op een koordje in evenwicht houdt, in de hoogte werpt en weer opvangt met dit koord of elkaar toewerpt en weer op een koordje opvangt [diabolo, diavolo]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18035 |
diarree |
afgang:
aafgàng (L417p As),
dunne, de -:
aan den dinne zeen (L417p As),
Diarree.
aan dən dinnə zeen (L417p As),
een goede om over de beek te schijten:
ne gooje óm īēver de bīēk te sji-jte (L417p As),
op een meter in de fles:
Diarree.
op nə méétər innə fles (L417p As),
prots:
aan de prots zeen (L417p As),
schijt:
sji-jt (L417p As),
Diarree.
aan də sjyt zeen (L417p As)
|
Diarree, buikloop (dunne, pruts). [N 84 (1981)] || ontlasting hebben [afgon, leutere, driete, zijn gevoeg doen] [N 10c (1995)]
III-1-2
|