e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Aubel

Overzicht

Gevonden: 406
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slaan houwen: blaoən ən gRōn gəhowə (Aubel) bont en blauw geslagen [RND] III-1-2
slak slak: schlek (Aubel) slak [Willems (1885)] III-4-2
slang slang: slang (Aubel) slang [Willems (1885)] III-4-2
slee: arrenslee traneau (fr.): traineau (Aubel) Slede. [Willems (1885)] III-3-2
smid smid: šmēt (Aubel  [(mv šmētǝ)]  ) In het algemeen een handwerksman die metaal, meestal ijzer, met behulp van hamers en andere gereedschappen bewerkt om er werktuigen of andere voorwerpen van te vervaardigen. Doorgaans wordt het metaal voor de verwerking in de smidsvuurhaard verhit en vervolgens op het aambeeld met behulp van smeedhamers in een bepaalde vorm gesmeed. Het woordtype vlammer (Q 113) is een afleiding van het werkwoord vlammen (vlɛmǝ) dat onder meer "slaan" kan betekenen. Vgl. ook RhWb II, kol. 548 s.v. Flammer, "Schmied".' [Wi 6; S 33; L 6, 78; L 8, 99; Weijnen BN 4, 6; N 33, 1a-b; monogr.] II-11
sneeuwx sneeuw: sjnîê (Aubel) sneeuw [RND] III-4-4
soldaat soldaat: suldo:t (Aubel) soldaat [RND] III-3-1
speeksel uitspuwen spijen: ṣpyjə (Aubel) (speeksel uit)spuwen [RND] III-1-1
speelkaart kaart: kaert (Aubel) Kaart. [Willems (1885)] III-3-2
speen van de koe deem: dɛ̄m (Aubel) [N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.] I-11