33663 |
wei |
wei:
wei̯ (Q249p Aubel),
węi̯ (Q249p Aubel)
|
In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-8
|
19132 |
werken |
werken:
wirəkə (Q249p Aubel)
|
werken [RND]
III-3-1
|
24399 |
wesp |
wespel:
wespel (Q249p Aubel)
|
wesp [Willems (1885)]
III-4-2
|
34574 |
wiel |
rad:
rat (Q249p Aubel),
meervoud
rāǝr (Q249p Aubel),
radje:
verkleinwoord
rɛtšǝ (Q249p Aubel)
|
Algemene benaming voor het wiel van een kar of een wagen. De karren en wagens hebben aanvankelijk houten wielen met daarrond een ijzeren band, om slijtage tegen te gaan. Na de tweede wereldoorlog werden deze houten wielen geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. Afhankelijk van de omtrek heeft een wiel tien tot veertien spaken. [N 17, 57a-b + add; N 18, 99 + add; N G, 4; JG 1a + 1b; Gi 1,1; L 20, 21; L 38, 41; A 2, 60; A 4, 21; A 43, 1a-b; Wi 5; S 29; monogr.]
I-13
|
20852 |
wijn |
wijn:
wīēn (Q249p Aubel)
|
wijn [RND]
III-2-3
|
22770 |
winnen |
winnen:
wänne (Q249p Aubel)
|
Winnen. [Willems (1885)]
III-3-2
|
33238 |
winterwortelen |
poten:
pu̯ø̄t (Q249p Aubel
[(enkelvoud pu̯ōt)]
)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|
21267 |
woord |
woord:
wu.at (Q249p Aubel)
|
woord [RND]
III-3-1
|
32970 |
wortel |
wortel:
wo ̞tsǝl (Q249p Aubel),
wǫ.tǝl (Q249p Aubel)
|
Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.]
I-4
|