23294 |
hoop |
hoop:
haup (L295p Baarlo)
|
hoop [SGV (1914)]
III-3-3
|
34073 |
hoorn van de koe |
hoorn:
hø̄rǝs (L295p Baarlo),
hø̜̄r (L295p Baarlo),
hōrǝ (L295p Baarlo)
|
[N 3A, 106a; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 27, 25; S 15; Wi 14; monogr.]
I-11
|
32926 |
hopen spreiden |
uitspreiden:
utšpręi̯ǝ (L295p Baarlo)
|
Het uiteengooien van de middelgrote soort hopen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hopen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 109]
I-3
|
18233 |
horloge |
horloge:
horloaie (L295p Baarlo)
|
horloge [SGV (1914)]
III-1-3
|
18149 |
horrelvoet |
hompelepoot:
hompelepoet (L295p Baarlo)
|
hompelvoet [SGV (1914)]
III-1-2
|
20112 |
hortensia |
hortensia:
hortensia (L295p Baarlo)
|
[DC 76 (2002)]
I-7
|
17812 |
houden |
houden:
hoje (L295p Baarlo)
|
houden [SGV (1914)]
III-1-2
|
21459 |
houden van |
liefhebben:
leef hubbe (L295p Baarlo)
|
liefhebben [SGV (1914)]
III-3-1
|
34216 |
houder van slachtvee |
vetweider:
vɛtwɛi̯jǝr (L295p Baarlo),
vɛtwɛi̯ǝr (L295p Baarlo),
weidenboer:
wɛi̯būr (L295p Baarlo)
|
[N 3A, 77d]
I-11
|
32766 |
houten eg |
houteren [eg]:
hø̄ ̞ltǝrǝ [eg] (L295p Baarlo)
|
De oude drie- of vierhoekige eg met houten hoofd- en dwarsbalkjes, waarin houten, later ook ijzeren tanden zaten; zie afb. 51, 52, 53 en 54. Waar men een houten eg gebruikte als onkruideg en/of als zaadeg, is aangegeven in de desbetreffende lemmata. Hieronder is de vorm die de houten eg ter plaatse kon hebben, voorgesteld door de tekens ∆ en vierkant. Voor het woord(deel) ''eg'' resp. ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''.' [JG 1a; JG 1b add.; N 11, 70 + 71 + 72 add.; N J, 10; A 13, 16b; div.; monogr.]
I-2
|