23463 |
klokkentouw |
klokkentouw:
klokketouw (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo),
zeel:
zeil (L295p Baarlo)
|
Het touw om de klok te luiden [klokketouw, klokkereep, klokkezeel?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18230 |
klomp |
botje:
botjes (L295p Baarlo),
klomp:
hoeëg kloŏmpe (L295p Baarlo),
klomp (L295p Baarlo),
kloŏmp (L295p Baarlo),
kloŏmpe (L295p Baarlo),
klómp (L295p Baarlo),
reeme kloŏmpe (L295p Baarlo)
|
Hoe noemt men de hiernaast afgebeelde houten voetbekleedsels ? (klompen) [DC 15 (1947)] || Hoe noemt mn een enkele van deze voetbekleedsels ? [DC 15 (1947)] || In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || klomp (Frans: sabot) [klomp, blok] [N 24 (1964)]
II-12, III-1-3
|
18245 |
klompschoen |
klompenschoen:
klómpesjoon (L295p Baarlo),
schoenklomp:
sžoon-kloŏmpe (L295p Baarlo)
|
Hoe noemt men deze voetbekleedsels, indien het bovengedeelte op de voet niet van hout, maar van leer is gemaakt ? [DC 15 (1947)] || klompschoen (zwart) bestaande uit een houten zool en een lederen schoenachtig bovengedeelte [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18120 |
kloven |
reten:
reete (L295p Baarlo),
reete in de heng (L295p Baarlo)
|
kloven in de hand [kloove, klieve, sprunge, kreewe] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33675 |
kluit aarde |
kluit:
klyt (L295p Baarlo),
klūt (L295p Baarlo)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|
23223 |
kluizenaar |
kluizenaar:
kloezenaer (L295p Baarlo),
kluzenaer (L295p Baarlo)
|
Een man die in een eenzame woning afgezonderd leeft van de wereld, kluizenaar [(h)er(r)emiet]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24095 |
kluizenaarswoning |
kluis:
kloes (L295p Baarlo)
|
De woning van zon kluizenaar [kloes]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18792 |
kluwen |
kluwen:
kloewe (L295p Baarlo)
|
kluwen [SGV (1914)]
III-1-3
|
21080 |
knabbelen |
knabbelen:
knabbelen (L295p Baarlo),
knibbelen:
knibbele (L295p Baarlo)
|
knabbelen [knibbele] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
21347 |
knecht |
knecht:
unne nieje knecht (L295p Baarlo)
|
knecht, een nieuwe ~ [SGV (1914)]
III-3-1
|