18845 |
beteuterd |
beteuterd:
beteutert (L295p Baarlo)
|
beteuterd [SGV (1914)]
III-1-4
|
25106 |
betrekken (lucht) |
betrekken:
de lôch betrekt (L295p Baarlo),
zich toetrekken:
de lòch trek zich toe (L295p Baarlo)
|
dicht gaan zitten zodat er regen dreigt, gezegd van de lucht [de lucht overtrekt, groeit, belommert] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18378 |
beugeltas |
buidel:
buul (L295p Baarlo)
|
tas, sierlijke ~ met beugel die men s zondags op de overrok draagt [beugeltes] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24561 |
beuk |
beukenboom:
beuke boam (L295p Baarlo),
-
beuke-baum (L295p Baarlo),
beukeboum (L295p Baarlo),
rode beuk:
-
roe-je beuk (L295p Baarlo)
|
beuk [SGV (1914)] || beuk (Fagus) [DC 39 (1965)]
III-4-3
|
24468 |
beukennootje |
beukennootje:
-
beuk-ne-eutjes (L295p Baarlo),
beukeneutjes (L295p Baarlo)
|
beukennootje [DC 39 (1965)]
III-4-3
|
21023 |
beurs |
kerkportaal:
kerkportaol (L295p Baarlo),
onder de toren:
onger den taore (L295p Baarlo)
|
De ruimte achter in de kerk, tussen de laatste bank en de deur van het kerkportaal [de beurs?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20786 |
beurs, overrijp |
melig:
maelig (L295p Baarlo)
|
Hoe noemt u: vruchten die overrijp zijn van binnen (beurs, buikziek?) [N 72 (1975)]
III-2-3
|
19259 |
bevel |
bevel:
bevêl (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo)
|
bevel [SGV (1914)]
III-1-4, III-3-1
|
33843 |
bevend schudden met de huid |
rij(e)ren:
rīǝrǝ (L295p Baarlo)
|
Rillen, beven, huiveren, vooral na zware arbeid, bij koude en uit angst. [N 8, 66 en 68]
I-9
|
33361 |
bewaarplaats van bieten en groenvoer in de stal |
voorstal:
vø̄rštal (L295p Baarlo)
|
De plaats in de stal waar bieten en groenvoeder worden bewaard voor direct gebruik. De grote voorraad bevindt zich buiten de stal. De in de stal bewaarde hoeveelheid is voldoende voor enkele keren voederen. Sommige woordtypen benoemen niet een specifieke opslagplaats voor bieten en groenvoeder, maar duiden in het algemeen de ruimte aan waarin men dit voeder opslaat. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden (voerhuis), (voederij), (voerij) en (voerderij) het lemma "voorstal, voedergang" (2.2.5). [N 5A, 34c]
I-6
|