19045 |
schaterlachen |
bescheuren:
besjeurə (L295p Baarlo),
Neen, maar wel het bovengenoemde woord!
besjeurə (L295p Baarlo),
scheuren:
sjeure (L295p Baarlo)
|
bescheuren, iets bescheuren in de betekenis van erbij scheuren van het lachen; betekenis/uitspraak [N 38 (1971)] || scheuren, in de betekenis van schaterlachen; betekenis/uitspraak [N 38 (1971)]
III-1-4
|
17800 |
schede |
metsenschede:
metsesjei (L295p Baarlo),
metserschede:
metsersjei (L295p Baarlo),
schede:
chei (L295p Baarlo)
|
schede, lederen ~ waarin een mes wordt bewaard [N 20 (zj)] || scheede [SGV (1914)]
III-2-1
|
34115 |
schede van de koe |
schede:
šęi̯ (L295p Baarlo),
šɛi̯ (L295p Baarlo)
|
Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.]
I-11
|
17774 |
scheen |
scheen:
cheen (L295p Baarlo)
|
scheen [SGV (1914)]
III-1-1
|
23557 |
scheepje voor de wierook |
scheepje:
sjipke (L295p Baarlo)
|
Het scheepje waarin de wierookkorrels worden bewaard [scheepke, schipke, schuitje, sjuutje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23558 |
scheepje voor de wierook add. |
vaatje:
vaetje (L295p Baarlo)
|
Het scheepje waarin de wierookkorrels worden bewaard [scheepke, schipke, schuitje, sjuutje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34587 |
schei |
schei:
š˙ęi̯ (L295p Baarlo),
scheien:
sxęi̯ǝ (L295p Baarlo),
šęi̯ǝ (L295p Baarlo)
|
Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr]
I-13
|
19070 |
schelden, schimpen |
schelden:
chelle (L295p Baarlo),
schimpen:
chimpe (L295p Baarlo)
|
schelden [SGV (1914)] || schimpen [SGV (1914)]
III-1-4
|
33440 |
schelftakkenbossen, schelfhorden |
schansen:
šansǝ (L295p Baarlo)
|
Boven op de beide balkenlagen van de schelf worden ter vorming van de zoldering (ter afdichting) takkenbossen gespreid. Het gebruik van takkenbossen is bij lange na niet algemeen. Een aantal benamingen die op de gebruikte takjes of roeden duiden, kunnen ook in gebruik zijn voor de schelfhorden als deze van takjes of roeden gevlochten worden. De schelfhorden bestaan uit gevlochten matten van twijgen of uit oude lappen stof. Om de afdichting te verbeteren wordt soms leem of stro gebruikt. [N 4A, 13c; N 4, 70]
I-6
|
17728 |
schemeren van de ogen |
demer (zn.):
den demer (L295p Baarlo),
schemeren:
t sjemerde mich vurde auge (L295p Baarlo)
|
schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|