17947 |
schrede |
schritt (du.):
chrit (L295p Baarlo)
|
schrede [SGV (1914)]
III-1-2
|
21368 |
schreeuwen |
schreeuwen:
chriēuve (L295p Baarlo),
šriǝwǝ (L295p Baarlo)
|
Het schreeuwen van een varken ten teken van honger of bij het slachten. [N 19, 24; JG 1a, 1b; N 76, 33; monogr.; N 19, Q 111 add.] || schreeuwen [SGV (1914)]
I-12, III-3-1
|
33816 |
schrikachtig |
schouw:
šuu̯ (L295p Baarlo),
schrikachtig:
šrekɛxtex (L295p Baarlo)
|
Gezegd van schichtige, schuwe paarden, die angst hebben voor plotselinge geluiden en bewegingen. Zij slaan dan eventueel op hol, zodat zij streng aan de lijn gehouden dienen te worden. [JG 1a; N 8, 64j en 64k]
I-9
|
22482 |
schrikkeljaar |
schrikkeljaar:
chrikkeljoar (L295p Baarlo)
|
schrikkeljaar [SGV (1914)]
III-3-2
|
18871 |
schrikken |
schrikken:
she-rikke (L295p Baarlo)
|
schrikken (geen context) [DC 38 (1964)]
III-1-4
|
19661 |
schrobben |
schrobben:
kaere (L295p Baarlo)
|
schrobben [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19536 |
schrobbezem |
schrobber:
sjeruubber (L295p Baarlo),
sjruubber (L295p Baarlo),
schrobborstel:
(voor iets schoon te borstelen)
sjeroebborstel (L295p Baarlo)
|
bezem om de vloeren mee te schrobben (boender, schrobbessem, wasser, luiwagen) [N 20 (zj)] || borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
25893 |
schroefblok |
spindel:
spendǝl (L295p Baarlo)
|
Het vierkante metalen blokje rond de schroefdraad van de pers. Zie afb. 19. [N 57, 12b]
II-2
|
20489 |
schrokken |
schrokken:
chrokke (L295p Baarlo)
|
schrokken [SGV (1914)]
III-2-3
|
18844 |
schuchter |
bleu:
(üe).
bleuj(üe) (L295p Baarlo)
|
bloode [SGV (1914)]
III-1-4
|